Het stekje van Oma

Ergens tussen 1968 en 1970 bezocht mijn in Zwitserland wonende vader zijn moeder in Den Haag Daarna kwam hij ook even bij mij in Utrecht langs. Ik woonde op de tweede etage van studentenflat Ina Boudier Bakkerlaan 41, afgekort IBB 41, eerst op kamer 358 en daarna op kamer 360. 

Waarschijnlijk kreeg ik van hem wat geld om mijn kamer wat gezelliger te maken. Hij had ook nog een ander cadeautje bij zich, een stekje van de lidcactus van zijn moeder.Ik zette het een pot met voldoende grond en het bleek geen moeilijke plant. Mooi kan je die plant niet noemen, behalve in de zeldzame gevallen dat hij eens zo vriendelijk is te gaan bloeien.

Op een van de zeldzame foto’s van mijn kamer kan je zien dat er rond 1970 al een plant met bijna 25 ‘leden’ uit ontwikkeld was. Niet lang daarna verhuisde ik naar Groningen. Een flatgenoot reed mij en al mijn spullen in een personenauto naar het Noorden. De lidcactus zal wel een van de weinige planten zijn geweest die ik had meegenomen.

Groningen, Nieuwstraat rond 1973

In Groningen woonde ik eerst op een ongezellige studentenflat en daarna op een kamer in een klein huisje op de Nieuwstraat. Op een foto uit die tijd zie je niet alleen een mandoline aan de muur en een gezellig ronde tafel met daarop de Volkskrant maar ook de lidcactus van het stekje van mijn grootmoeder met daarnaast een gieter. Op een andere foto uit die tijd zit mijn piepjonge kat gezellig op tafel en er ligt een krop sla in een krant verpakt op een stoel. Op de tafel de lidcactus van Oma, nog steeds in de pot van piepschuim uit 1972.

In Groningen woonde ik nog op drie andere adressen voordat ik in 1978 naar de Breestraat in Leiden verhuisde. Op een foto uit 1983 is te zien dat mijn plant uit 1970 nog steeds kerngezond was. In Leiden verhuisde ik nog twee keer, eerst naar de Morssingel en toen naar de Rivierforel in de Merenwijk. De lidcactus verhuisde mee. Af en toe maakten we een stekje en soms hadden we meerdere exemplaren van deze oeroude plant. Het leek goed te gaan totdat in begin 2024 door algehele verwaarlozing de plant bijna op sterven lag.

Dat mijn Oma, geboren in 1894, al in 1991 overleed, daar was natuurlijk niets aan te doen, maar dat hoefde met haar plant natuurlijk niet te gebeuren. Ik sleepte zware hulptroepen aan: bodemaaltjes die zich aan de eieren van potgrondvliegjes te goed doen, nieuwe potgrond en nieuwe potten. Op de vloer van mijn kamer stond nu en lidcactuskwekerij met in elke pot armzalige stekjes van één of twee van de wegkwijnende plant overgebleven leden.

Het was spannend, maar na een paar weken tijd hadden zich al meerdere stekjes in de goede richting ontwikkeld. De plant zou ik wel weer terugkrijgen, maar mijn Oma bleef dood.

Met dit laatste was ik best blij, want ik herinner mij mijn Oma als een vervelend en ongezellig mens. Ik had, zoals iedereen, twee oma’s en allebei leefden ze nog in mijn studententijd, in de stad den Haag niet ver van elkaar. Mijn vervelende lidcactus-oma op de Laan van Meerdervoort in een voorname dure flat waarvan het enige leuke de lift was, maar daar mochten we niet mee spelen. Van deze oma mocht je eigenlijk niets en je kreeg nergens waardering voor. De andere oma, de lieve Oma, woonde niet ver daar vandaan op de Akeleistraat in zo’n piepklein bovenhuisje tegenover een garagebedrijf. Boven aan de stenen trap kwamen geloof ik op de overloop drie voordeuren van zulke kleine woningen uit. Als je de deur binnenkwam van onze lieve Oma dan rook het lekker en stonden er leuke en lekkere dingen voor ons klaar. Van deze Oma heb ik nooit een stekje gekregen, maar ze had best wat langer mogen leven.

Uit de dood herrezen (september 2025)

Inmiddels is de plant van mijn vervelende Oma weer in volle glorie hersteld. Zelf heb ik dit jaar (2025) de plant al 55 jaar in mijn bezit. Ik kan me voorstellen dat het origineel aan de Laan van Meerdervoort er indertijd al 20 jaar had gestaan. In dat geval is de plant nu minstens 75 jaar oud, bijna zo oud als ik. Misschien moet ik mijn kleinkinderen maar eens een stekje geven.

____

IJskoud in Noorwegen

De nieuwe Knausgård

Ik gebruik mijn blogsite regelmatig om op te scheppen over de duizenden pagina’s Noorse boeken die ik in het Noors gelezen heb en om mijn bewondering voor de schrijver Karl Ove Knausgård te laten blijken. Helaas kan ik dat nu niet doen. Ten eerste is het laatste boek van Knausgård maar 304 pagina’s dik. Ten tweede ben ik verre van enthousiast over dit werkje dat in sommige opzichten wel lijkt op de Morgenstjern-romans, maar toch wel een heel mager aftreksel daarvan.

Natuurlijk zien we ook hier de vreemde combinatie van superrealistische beschrijvingen (met een bijna irritante hoeveelheid details) met verwijzingen naar allerlei surrealistische gebeurtenissen en mystieke ervaringen (vaak niet duidelijk of het slechts hallucinaties zijn) op de achtergrond.

Een ijskoud verhaal

Het is in meerdere opzichten een ijskoud verhaal. De hoofdpersoon Syvert, de vader van de jongere Syvert, die we al uit de vorige romans kennen, heeft pech met zijn auto terwijl het 25 graden vriest. Er volgt een verhaal van omzwervingen (gedeeltelijk over het ijs) via een garage, een hotel, cafés en een eenzame kerk. Hij komt ook zijn oude jeugdvriendin Bodil tegen, bij wie hij tenslotte op bezoek gaat.

Het is niet de eerste keer dat ik een boek lees waarvan ik de hoofdpersoon onsympathiek vind. Maar na twintig pagina’s begon ik al danig de pest aan deze koude egoïst te krijgen. De relatie met zijn vrouw is heel knap beschreven. Je krijgt het er nog kouder van dan van de beschrijvingen van zijn wandelingen door de stad en zijn tocht over het ijs naar de kerk. De enige warmte lijkt nog in zijn liefde voor zijn kinderen te zitten. Syvert heeft van de buitenkant gezien een succesvol leven, goede baan, redelijk huwelijk, gezonde kinderen, maar hij voelt zich absoluut niet thuis in zijn leven.

Asja, alcohol en het dodenrijk

Zijn grote obsessie is zijn geheime relatie met Asja, een Russische vrouw, een relatie die geen enkel toekomstperspectief biedt. Ze hebben besloten er daarom een punt achter te zetten. Zijn beschrijvingen van deze zwaar neurotisch aandoende relatie – het boek is in de ik-persoon geschreven – zijn overdreven geïdealiseerd. Het lijken wel fantasieën van een achttienjarige, dacht ik toen ik het las. Terwijl wij over de bijna goddelijke kwaliteiten van Asja lezen, maken we steeds meer kennis met Syvert, een totaal onmogelijke, egoïstische kettingrokende zuiplap, die als het maar even kan een slok sterke drank neemt, ook als hij achter het stuur gaat zitten.

Regelmatig duiken in het boek weer de oude Morgenstjern-thema’s op. Het gaat dan met name om het schemergebied tussen onze wereld en het dodenrijk en het onverklaarbare verschijnsel dat mensen zich soms iets kunnen herinneren van iets dat nog niet gebeurd is en andere eigenaardige vervormingen van het menselijke tijdsperspectief. Syvert komt in een rare rituele bijeenkomst in het kerkje terecht waar mensen de zielen van hun gestorven familieleden en vrienden oproepen. Zelf gelooft hij eigenlijk niet in al die onzin en schrijft ergens dat ze in dat ritueel mensen hoop hebben gegeven waar geen hoop was (“Gitt dem håp der det ikke var håp.”). Toch probeert hij niet veel later in het boek zijn eigen doden op te roepen, wat niet lukt.

Der fliegende Holländer en een gezellig avondje

Op een slimme manier verbindt Knausgård de geschiedenis van Syvert met de reis van Wagner naar aanleiding waarvan hij de opera “Der fliegende Holländer” schreef. Ook hier zware thema’s van leven, dood en ware liefde.
Allemaal knap bedacht, maar ik denk in de eerste plaats aan halllucinaties van een alcoholist die zich weer eens klem gezopen heeft. Ik kan het allemaal niet serieus nemen.

Meesterlijk beschrijft Knausgård het gezellige avondje van Syvert en Evelyn die hun vrienden Kåre en Marit voor het avondeten hebben uitgenodigd. De leegte en kilte van de gesprekken doen niet onder voor topmomenten in Min Kamp, waar hij het sociale leven in Zweden genadeloos fileert. Tijdens dit avondje maakt Syvert zulke beledigende opmerkingen tegen zijn vrienden dat hij zich de volgende dag moet verontschuldigen. Zelf weet hij zich er niets meer van te herinneren.

Een telefoongesprek

Tenslotte komt Syvert terug op zijn besluit de relatie met Asja te beëindigen. Daarbij lijkt ook een opmerking van Bodil een rol te spelen: “Du må folge hjertet” (“Je moet je hart volgen”), luidt haar wel erg clichématige advies, gebaseerd op stoplappen zoals “je leeft maar één keer”. Hij belt Asja in Rusland op om zijn besluit mee te delen en dan eindigt het boek. Uit de eerdere boeken van Knausgård weten we twee dingen: ten eerste dat Asja van hem zwanger wordt en ten tweede dat Syvert later de rivier in rijdt en daar overlijdt. Ik had verwacht dat dat in dit boek zou gebeuren.

Samenvattend: zeker een boek met bekende Knausgård-kwaliteiten, maar over het geheel genomen niet overtuigend.

______________

Karl Ove Knausgård, Arendal, Forlaget Oktober 2024

Zie ook mijn andere stukjes over Knausgård:

https://blog2.rdeman.nl/de-morgenster-de-openbaring-van-knausgard/
https://blog2.rdeman.nl/de-ondergang-van-kristian-hadeland/
https://blog2.rdeman.nl/det-tredje-riket/
https://blog2.rdeman.nl/ulvene-fra-evighetens-skog/

_________

Praten met machines

Praten tegen de auto

We hebben een nieuwe auto, veel kleiner dan de vorige auto maar boordevol elektronica voor het hybride systeem, de bediening van de cruise control, de auto tussen de lijnen houden en remmen als er een botsing dreigt. Toen de de man van de garage vroeg naar onze ervaringen met die auto antwoordde ik: “Ik heb niet het gevoel dat we een auto gekocht hebben, maar een rijdende computer, waar toevallig ook nog een motor in zit.” Toen ik laatst met GPS-navigatie naar Amsterdam reed, verscheen wel de mooie kaart van de wegen ten Noorden van Leiden op mijn royale kleurenscherm, maar Google Maps bleef stil. De bekende vrouwenstem was niet te horen. Nu had vond ik het te gevaarlijk om op de snelweg door de verschillende computermenu’s heen te wandelen: dus maar zonder geluid deze keer, dacht ik, totdat ik op mijn scherm een microfoon-icoon zag staan. Ik drukte daar maar eens op. Mijn auto vroeg: “Waar kan ik je mee helpen?” . Ik schreeuwde: “Kan je het geluid van de navigatie aan zetten?”. Ik kreeg meteen antwoord van de vriendelijke Google-mevrouw: “In orde!”, zei ze of iets dergelijks. Meteen begon mijn auto weer te praten: “Neem bij het verkeerslicht één van de twee rechterbanen.” Fijn, dat was ook weer opgelost.

Grove taal

Prettig als je tegen machines kan praten, die dan, als een goed afgerichte hond, ook nog precies doen wat je ze zegt. Maar soms beginnen ze tegen jou te praten zonder dat je daar op zit te wachten. Iets als Google Assistent zei laatst opeens iets als: “Wil je dat ik een leuk restaurant voor je zoek?”. Ik riep volledig geïrriteerd: “Vreselijk teringwijf, hou je brutale bek! Ik heb je niets gevraagd!” Zij antwoordde vermanend: “Al ben ik dan een virtuele assistent, je mag geen grove taal tegen mij gebruiken!”

Hassi

Gisteren ging mijn telefoon. Ik vroeg me af wie mij op mijn ouderwetse vaste lijn wilde bellen. Ik hoorde: “Hallo, je spreekt met Hassi, de virtuele assistent …”. Ik liet Hassi zijn zin niet af maken. Ik vroeg me af of criminelen, op zoek naar persoonlijke gegevens om daarmee je bankrekening leeg te kunnen halen, nu al gebruik maken van dit soort technologie. De naam Hassi boezemde mij geen vertrouwen in. Na wat internet-onderzoek kwam ik erachter dat Hassi ingezet wordt door een bedrijf dat glasvezelaansluitingen aanlegt. Nu zijn er wel criminelen die beweren zulke aansluitingen te maken om dan je huis leeg te kunnen halen. Na wat controle  bleek dat het bedrijf legaal in opdracht KPN werkt. Ik belde Hassi terug en ik liet hem deze keer uitpraten. Zijn laatste vraag: “Kan je de door ons gemaakte afspraak bevestigen?”. Ik had geen zin in een gezellig gesprek. Ik moet er niet aan denken dat ze dit soort virtuele assistenten via AI leren praatjes over het weer en daarbij af en toe een grapje te maken. Ik beperkte mij tot een simpel “Ja”. 

_______

 

 

 

 

 

 

Wat zie ik?

 

Vrolijk consumeren

Op 28 juni maakte ik deze foto van de Leidse binnenstad, gonzend van vrolijke consumptie op tientallen terrassen. De zon scheen uitbundig en de plezierbootjes voeren over de Oude en de Nieuwe Rijn. Het geroezemoes van de terrasbevolking werd regelmatig overstemd door de doffe bastonen uit de luidsprekers op de vaartuigen. De foto is een getrouwe – geluidloze – weergave van dit moment. Er is niks mis mee. Hij is zelfs best goed: mooie rechte en kromme lijnen, mooi licht, mooie kleuren. Maar ik zie meer dan de camera. 

Rustig is mooier

Als ik dit beeld zie, denk ik er meteen aan, hoe mooi Leiden kan zijn als het er niet druk is, als de straten op een herfstige zondagochtend vrijwel leeg zijn: als ik geniet van de serene rust op het moment dat de winkels nog dicht zijn en de studenten hun roes nog aan het uitslapen zijn.

Wie zit hier niet?

Bij dit beeld denk ik ook aan al die mensen die hier niet zitten, die nauwelijks geld hebben om hun huur te betalen of een behoorlijke maaltijd op tafel te zetten, die  het wel uit hun hoofd laten om cappuccino’s of pilsjes van vier euro te gaan drinken in de zomerzon. 

Schijn bedriegt

Ik probeer me ook voor te stellen hoe wij over een jaar of tien naar dit beeld zullen kijken. In een sombere bui denk ik aan het volgende onderschrift: “Op deze foto zie je hoe we nog in 2024 uitbundig aan het consumeren waren. We waren nog blij dat we heelhuids door de Corona-tunnel waren gekomen en gaven daarna nog eens extra gas. Natuurlijk dachten we wel over de risico’s van politieke ontwikkelingen in Amerika, Rusland en Europa, maar we dronken onze ongerustheid weg met nog een paar dure pilsjes. Toch merkten  we dat het menens was toen Trump voor de tweede keer in het Witte Huis ging wonen, toen in heel Europa de rechtsradicalen de nationale regeringen gingen vormen en tenslotte de meerderheid in het Europese parlement kregen, toen de ondersteuning voor de Oekraïne tot nul terugliep en toen het duidelijk werd dat Poetin niet bij de Oekraïne zou stoppen. Het zag er nog zo vrolijk uit. Schijn bedriegt.”

Gewoon last van somberheid?

 

 

 

 

 

De ondergang van Kristian Hadeland

Karl Ove Knausgård, Nattskolen, Forlaget Oktober, 2023

Het moest er toch weer eens van komen. Laatst kocht ik op het vliegveld van Bergen (Noorwegen) het laatste boek van Knausgård. Met 485 pagina’s een van de dunste boeken die ik van hem gelezen heb. Het boek bestaat uit vier delen, waarvan het eerste het langste is. In dit deel zien we hoe de jonge fotografie-student  Kristian Hadeland (die Londen op een fotografie-opleiding zit) niet alleen worstelt met het vinden van vorm en inhoud van zijn fotografische ambities, maar ook van de manier waarop hij met zijn familie en vrienden omgaat. In die zin sluit het aan bij deel 5 van Min Kamp waar de jonge Knausgård na allerlei mislukkingen langzaam succes begint te krijgen als schrijver (zie ook hier).

Aan het begin van het boek is Kristian tijdens de kerstdagen voor de laatste keer bij zijn ouders in Noorwegen. We maken mee hoe zijn zus een zelfmoordpoging doet en hij besluit zijn ouders (omdat zij hem – niet ten onrechte – narcistisch genoemd hebben) nooit meer te willen zien. Terwijl zijn ouders nog in het ziekenhuis bij zijn zus zijn, reist hij zonder iets te zeggen terug naar Londen,  nadat hij nog een fotoserie van het lege huis (inclusief het zelfmoord-bed) heeft gemaakt.

Kristian heeft maar één ambitie, een topfotograaf worden. Tenslotte lukt hem dat door een combinatie van hard werken en een aantal toevalligheden. Voor zijn ambitie moet alles wijken. Het zou geen boek van Knausgård zijn als er niet ook heel duidelijke filosofische lijnen in zouden zitten.

Een van de belangrijkste lijnen wordt gegeven door de Faust-legende zoals uitgewerkt in het toneelstuk van Marlowe, een tijdsgenoot van Shakespeare. In het boek wordt dit toneelstuk uitgevoerd door een theatergroep, waarvan Kristian de regisseur en een aantal van haar naaste contacten leert kennen.  Dr. Faustus is een briljante individualistische wetenschapper, maar is niet tevreden met alle kennis die hij uit alle disciplines zoals logica, medicijnen en rechten kan vergaren. Om toegang te krijgen tot magische kennis en vaardigheden tekent hij in zijn eigen bloed een contract met Mephistopheles waarmee hij vierentwintig  jaar over onbeperkte kennis en succes zal beschikken in ruil voor zijn ziel. Als de vierentwintig jaar voorbij zijn, zal zijn ziel eeuwig in de hel branden. In het toneelstuk strijden duistere krachten tegen het goede en de duistere krachten winnen tenslotte.

Ook in dit laatste boek van Knausgård gaat het in de eerste plaats om die duistere krachten. In die zin is het een voortzetting van de Morgenstjern-triologie. Ook daar zagen we hoe duistere krachten het winnen, bijvoorbeeld in de verschrikkelijke passages over de rituele moord bij Svartediket, zonder dat wij precies begrijpen wat er aan de hand is. In het derde deel van deze trilogie denkt de detective Geir de duivel zelf te ontdekken op een video van de vermoorde leden van de hard-metal band. In het begin van Nattskolen gaat het over een van de eerste foto’s ter wereld, gemaakt door Daguerre met een extreem lange sluitertijd. De gebouwen staan er scherp op, maar alle bewegende mensen zijn verdwenen. Toch staat er minstens één persoon op. Kristians Nederlandse kennis (Hans) vraagt of hij weet wie dat is en geeft zelf meteen het antwoord: “En svart skygge. Hvem kan det være? … Det er djevelen” (“een zwarte schaduw. Wie kan dat zijn? … Dat is de duivel”). Ook hier is een direct verband met het toneelstuk van Marlowe. Tijdens één van eerste voorstellingen in Londen hebben mensen gezien, hoe de duivel zelf op het podium verscheen. Knausgård hield zich in de Morgenstern-trilogie uitgebreid bezig met duivel, hel en verdoemenis. Hier is dat niet anders. Knausgårds hel bevindt zich niet buiten de wereld. Maar onze wereld ís de hel.

Het leven van Kristian Hadeland heeft vanzelfsprekend paralellen met de ontwikkeling van Faustus. Kristians alchemie is de fotografie. In het eerste deel lukt het hem zijn hoge ambitie te verwezenlijken: hij ontwikkelt zich tot top-fotograaf. Daarvoor moet al het andere wijken. De manier waarop hij met zijn familie, vrienden, vriendinnen en andere contacten omgaat is bot en gevoelloos. Erg eerlijk en open is hij niet en de meeste van zijn problemen heeft hij zelf veroorzaakt. Hij lost ze niet op maar hij gaat ze uit de weg met halve waarheden en leugens tegen anderen en vooral tegen zichzelf.

Het boek bevat prachtige beschrijvingen van de ontwikkeling van Kristian en zijn foto-kunst. Als hij het idee opvat van een serie over ‘de steigers van het leven’, waarin skeletten centraal staan, steelt hij uit de afvalbak van een asiel een dode kat, die hij zo lang probeert te koken totdat alleen het skelet over blijft. Ondanks dagenlang ondragelijke stank in zijn appartement lukt het hem niet. Dan besluit hij de nog niet helemaal uit elkaar gevallen kat te fotograferen. Die foto’s betekenen een doorbraak in zijn carrière. Het is ook een doorbraak in de manier waarop hij tegen artistiek succes aan kijkt. Als je te veel je wil aan het kunstwerk wil opleggen, wordt het niks. Soms moet je uitgaan van wat toevallig ontstaat.

Een centrale rol in het verhaal speelt een incident wanneer hij een aansteker leent aan een dakloze. Deze probeert de aansteker te stelen en in de ruzie die daarop volgt, valt de dakloze tegen een muur en is dood. Als hij in de krant herkenbare beelden ziet van zichzelf, genomen door een bewakingscamera dichtbij de dakloze, meldt hij zich niet bij de politie, maar wordt een paar dagen later op school door de politie voor een verhoor gehaald en verblijft in een cel, totdat hij te horen krijgt niet meer verdacht te zijn. Kristians panische gedachten in de cel worden fantastisch goed beschreven. Zoals wel vaker in Knausgårds boeken, gebeurt er veel meer in de hoofden van de mensen dan in de werkelijkheid. En wat er in de werkelijkheid gebeurt, is niet altijd duidelijk.

De jaren tussen Kristians verblijf aan de foto-school in Londen en zijn doorbraak als een wereldberoemde fotograaf worden in het boek niet beschreven. Als het verhaal weer verder gaat, is hij in New York op een overzichtstentoonstelling van zijn verzamelde werk van meer dan 20 jaar, inclusief een schokkende serie van dode mensen die hij in de houding van levende mensen gefotografeerd heeft en zijn jeugdwerk zoals de het zelfmoord-bed van zijn zus en de gekookte kat.  Hier begint de eerste fase van zijn ondergang. Een belangrijk onderdeel van zijn werk is een indringende fotoserie over het leven van daklozen. Op de tentoonstelling laat hij een container aanstekers bij deze fotoserie plaatsen. Alleen hij kent de geschiedenis daarachter. Als hij inn een zaal van het tentoonstellingsgebouw voor een groot publiek over zijn werk geïnterviewd wordt, vertelt hij iets te duidelijk wat hem als twintigjarige  tijdens de ruzie met de dakloze overkomen is. Nog dezelfde dag staat het internet vol met verhalen over ‘moordenaar Kristian’ en het aantal tekst-meldingen op zijn telefoon is niet meer te tellen. Onhandig houdt hij vol dat hij iets anders heeft gezegd dan mensen gehoord hebben. Niet veel pagina’s verder in het boek zijn alle al afgesproken tentoonstellingen afgezegd en heeft hij met vrijwel iedereen in de kunstwereld alle contact verbroken.

In het laatste deel van het boek stort ook zijn persoonlijke leven volledig in elkaar en treft hem nog een grotere ramp dan het eind van zijn fotografie-carrière. Tot hier vond ik het een fantastisch boek met een enorme spanning en met een veel grotere vaart dan ik van Knausgård gewend was in zijn eerdere boeken: een echte page-turner. In zijn eerdere boeken leek er een tweedeling te bestaan tussen de vele gebeurtenissen en de essays met filosofische reflecties. Hier is het meer een voortdurend spannende en boeiende eenheid. Maar het lijkt alsof hij er zich in de laatste honderd pagina’s iets te gemakkelijk van af heeft gemaakt. De lezer verwacht natuurlijk een parallel met de Faustus-legende. Na 24 jaar zal Faustus branden in de hel. De volledige ineenstorting van Kristians leven is ook precies na 24 jaar, maar het verhaal is veel te recht-toe-recht-aan de diepe afgrond in zonder de dubbelzinnigheden en dubbele bodems die ik van Knausgård had verwacht.

De literatuurcriticus Manuel Emanuelsen beschrijft dit heel goed:

"Påfallende, da, at det først er når Knausgård begynner å få hastverk selv og vil gi sin Faust-variant en skikkelig avslutning, at det delvis går skeis. I den siste delen av romanen, der vi følger Kristian mot hans endelige dom, går det merkbart fort – for fort til at det fester seg hos leseren. Vi merker at forfatteren har bestemt seg for hvordan det skal gå til slutt, og har glemt å bry seg om vi – til tross for at vi alle er enige om at fortelleren er en kødd – vil være med ham til bunns. Denne siste delen forblir dessverre mer idé enn roman, den virker villet og svikter nettopp der resten av romanen lykkes, i å trekke oss inn, med og ned."

Emanuelsen refereert hier aan de artistieke ontwikkeling van Kristian, die moet leren dat een foto die een sterk idee wil uitdrukken geen sterke foto is. De foto zelf moet sterk zijn. En als de kunstenaar te veel zijn wil aan een kunstwerk wil opleggen, wordt het kunstwerk er niet beter van.

___

Marius Emmanuelsen: Nattskolen, Karl Ove Knausgårds London-roman om diabolsk kunst, tar hans morgenstjerne-prosjekt til nye høyder. https://www.vinduet.no/kritikk/kok-den-katta-nattskolen-av-karl-ove-knausgaard-anmeldt-av-marius-emanuelsen/ 

Naschrift

Het is een heel rijk verhaal, zoals gebruikelijk bij Knausgård, met heel veel verwijzingen naar bijvoorbeeld filosofie, religie, occulte stromingen, literatuur, alchemie en de geschiedenis van de fotografie. Daardoor bevat het veel meer dan ik als relatief ongeletterde lezer kan bevatten. In de bovengenoemde bespreking van de Noorse criticus worden allerlei verbanden gelegd, niet alleen met verschillende Faust-opvattingen, zowel het oude Duitse boek uit 1587 als de Faust bij Marlowe en later een heel andere Faust bij Goethe. Daarbij passeren ook een aantal theologische kwesties de revue, inclusief protestantse parodieën over de katholieke cultuur van wonderen en heiligen. Ook verwijst Emmanuelsen naar bijvoorbeeld de gebroeders Karamasov van Dostojevski. Omdat ik veel van die achtergronden niet goed ken, zal ik veel gemist hebben, maar een boek moet ook te lezen zijn zonder honderd andere boeken te moeten lezen. Dat heb ik gedaan en het viel – afgezien van het slot – zeker niet tegen.

___