Het was een beetje rare herfst. Eerst leek die helemaal niet op gang te komen met zomerse temperaturen aan het einde van september.
In de duinen bij den Haag op 30 september
In mijn verslag van een natuurexcursie op 30 september schreef ik :”We genoten van de mooie sfeer op deze zomeravond in de herfst.” In oktober was de zomer definitief voorbij en viel er zo veel regen dat ik vaak dagen lang bijna niet buiten kwam.
Oud Poelgeest – nog erg groen op 14 oktober
Maar als het kon, zocht ik ‘mijn’ gebiedjes zoals Huys te Warmont, het landgoed Oud Poelgeest, Koudenhoorn en de Strengen weer op. Naar de eerste twee gebieden ging ik vooral voor de paddenstoelen, maar begin oktober waren ze er nog nauwelijks. Het duurde tot eind oktober voordat de anders zo talrijke porseleinzwammen op de (half-)dode beukenstammen verschenen. In november kwamen er steeds meer paddenstoelen inclusief mooie rode vliegenzwammen en paarse amethistzwammen. Zie ook hier.
Porseleinwam (eind oktober)
Vliegenzwam (eind oktober)
Amethistzwam (begin november)
Russula (november)
In november werden de herfstkleuren van de bomen steeds mooier totdat na een aantal stormen de bladeren vooral op de grond lagen.
Het duurde vrij lang voordat er weer eens mooie mist in de parken hing. Bij Huys te Warmont kon ik deze keer mooie foto’s maken van de zonnestralen die door de mist tussen de bomen schenen.
Landschapsfotografie is moeilijk, heel moeilijk. Natuurlijk is het best leuk om een berg met een rivier erlangs of een molen met een laan knotwilgen te fotograferen en daarboven al of niet dreigende luchten, maar het resultaat is vaak niet meer dan een stereotiep mooi plaatje. Aan veel boeken over landschapsfotografie heb ik niet zo veel. Het boek van Ross Hoddinott en Mark Bauer (2011) bijvoorbeeld bevat zeker nuttige informatie. Het begint met allerlei technische details over apparatuur, belichting, scherptediepte, objectieven en filters om dan meteen over compositieregels te beginnen. De bekende ‘rule of thirds’, het gebruik van lijnen naar het onderwerp, diagonale en horizontale lijnen, symmetrie en het creëren van diepte passeren allemaal de revue voordat het boek natuurlijk op licht en kleuren ingaat.
De belangrijkste vraag
De belangrijkste vraag wordt echter overgeslagen: wat wil je met een landschapsfoto eigenlijk laten zien? Dat vraag ik me bijvoorbeeld af als ik voorbeelden zie van het gebruik van sterke gegradueerde filters. De lucht kan daarmee zo zwaar gemaakt worden dat hij naar beneden dreigt te vallen. Wat heeft de fotograaf daar in godsnaam mee bedoeld? Het boek van Drost en anderen, praktijkboek landschapsfotografie, is iets beter in dit opzicht. In het hoofdstuk Soorten, stijlen en smaken, bespreekt het kort verschillende soorten landschapsfotografie en hun doelstellingen zonder er erg diep op in te gaan. Zulke fotohandleidingen geven nuttige informatie over het hoe maar nauwelijks over het wat. Wat wil ik eigenlijk fotograferen? Wat wil ik overbrengen?
Op het Dwingelder veld, eind 2020. Een poging de sfeer van toen vast te leggen. Nikon D610, 29 mm
Van Breughel via Rembrandt naar Monet en later
Landschapsschilders hebben door de eeuwen heen verschillende antwoorden gegeven. Misschien ook interessant voor fotografie. Ik ben zelf maar eens mijn verzameling catalogi van schilderijententoonstellingen ingedoken om inspiratie op te doen.
Pieter Breughel de Oude – De Oogst
Landschappen zie je natuurlijk in de middeleeuwse religieuze afbeeldingen. Als achtergrond voor Maria met het kind Jezus zie je soms uitgestrekte mediterrane landschappen met rivieren en bergen. Bij Pieter Breughel den Oude wordt het landschap meer een zelfstandig onderwerp, landschappen waarin boeren de oogst binnenhalen, bijvoorbeeld. Als landschapsfotograaf kan ik hier best nog iets van leren: de behandeling van perspectief, de plaatsing van onderwerpen zoals bomen op de voorgrond, lijnen naar de onderwerpen toe en de verandering van atmosfeer en kleuren op grotere afstand.
Rembrandt – Landschap met stenen brug 1638
Minder dan honderd jaar later schildert Rembrandt een indrukwekkend (fantasie)landschap met schitterend licht dat tussen de onweerswolken door een groepje bomen laat oplichten. Dit is een heel ander soort opvatting van een landschap dan bij Breughel: het licht speelt hier een zelfstandige hoofdrol. Zeker zo indrukwekkend is de molen in het onderstaande schilderij dat Rembrandtrond 1650 schilderde.
Jan van Goyen, Riviergezicht-met-kerk-en-boerderij
De landschappen van schilders als Jan van Goyen of Albert Cuyp uit de tweede helft van de 17e eeuw laten het Nederlandse landschap compleet met ruiters, koeien, boten, windmolens, rivieren en meren zien. Mooie luchten zijn vaak een heel belangrijk element van deze platen die in de woningen van de gegoede burgerij hingen.
In de romantische schilderkunst van het begin van de 19e eeuw legt de schilder veel meer zijn eigen emoties in het landschap, soms de emoties in verband met een door industrialisering snel verdwijnende wereld, soms de emoties van de eenzame mens in contact met de oneindige machtige natuur. Natuurlijk ook hier het gebruik van dreigende wolkenluchten en mooi beschenen delen van het landschap en de mensen daarin.
Impressionisme en later
Claude Monet, Honfleur 1864
In de tweede helft van de negentiende eeuw werd het schilderen in de open lucht (‘plein air’) steeds belangrijker. In dit verband speelde de school van Barbizon vanaf rond 1850 een hoofdrol. Niet lang daarna ontstond het impressionisme, waarbij het steeds meer ging om het vastleggen van een uniek moment zoals een unieke belichting bij een een unieke wolkenlucht. De impressionisten zochten naar middelen om de unieke ervaring van het licht op een voorbijgaand moment nauwkeurig vast te leggen.
Claude Monet – Impression 1872.
Niet veel anders dan de landschapsfotograaf van nu gingen de impressionistische schilders op zoek naar bijzondere landschappen en bijzondere belichting op bijzondere momenten. De schilderijen van Monet, Pisarro en vele anderen uit die tijd zijn nog steeds van belang voor de fotograaf van nu: vooral hun grote belangstelling voor het steeds veranderende licht en de precisie waarmee zij dat vastlegden bij verschillende atmosferische omstandigheden. Maar aan de manier waarop zijn dat deden, heeft een fotograaf niet veel. Als een fotograaf de sfeer van de opgaande zon, die door een nevelige lucht op het water schijnt, wil weergeven, heeft hij heel andere middelen tot zijn beschikking dan de geniale blauwe en rode streepjes waarmee Monet dit effect bereikt in het schilderij ‘Impression’, het schilderij dat de naam leverde aan de nieuwe kunststroming van die tijd. In feite ging Monet een grote stap verder dan het weergeven van het landschap. Zijn schilderij bevat niet meer dan suggesties van dat landschap en de sfeer ervan zonder de details duidelijk weer te geven.
Van Gogh en daarna
Vincent van Gogh – Korenveld met Kraaien (1890)
In de schilderkunst aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw komt de nadruk steeds meer te liggen op de subjectieve ervaring van de kunstenaar en minder op de natuurgetrouwe weergave van vormen en kleuren. Natuurlijk worden er nog steeds mooie landschappen geschilderd zoals het prachtige Korenveld met kraaien van Vincent van Gogh uit 1890 of de stapels stro van Kees van Dongen uit 1905.
Kees van Dongen – Meules de Paille (1905)
Zulke schilderijen uit die tijd kunnen nog steeds een inspiratie leveren voor goede foto’s. De extreem lage horizon van het schilderij van Kees van Dongen zouden we best in een foto kunnen toepassen, maar de foto zal weinig op zo’n schilderij gaan lijken. Schilderen en fotograferen. zijn wel verschillende technieken.
Edward Hopper, Cobb’s Barns and Distant Houses, 1930–1933. Zo te gebruiken als een idee voor een goede foto.
Naarmate de schilderkunst abstracter wordt en minder realistisch is het moeilijker er ideeën voor fotografie uit te halen, maar niet alle schilderkunst na het begin van de vorige eeuw is abstract. De landschappen die Hopper in de jaren 1930 schilderde zijn een goed voorbeeld.
Wie en wat kan mij inspireren?
Als ik landschappen fotografeer, dan heb ik maar één doelstelling: ik wil de schoonheid van het moment laten zien, het mooie licht dat op de onderwerpen valt, de mooie vormen en kleuren, op zo’n manier dat iemand die de foto ziet iets van mijn verwondering op het moment kan herkennen. Het kan trouwens ook best om de lelijkheid van het moment gaan en mijn negatieve emoties daarbij.
In principe kan ik me door schilderijen uit elk tijdvak laten inspireren: van de mooie landschappen in de religieuze schilderijen tot en met de landschappen het expressionisme en later (als we even de schilderkunst uit andere culturen zoals de Chinese landschapstekeningen buiten beschouwing laten). Daarbij gaat het om minstens vier verschillende zaken: de keuze van het onderwerp (bijv. berg met rivier en kasteel), de compositie van het geheel (inclusief de frame-verhouding, het perspectief, het gebruik van lijnen, etc.), de kleuren en de belichting (kleurtemperatuur, verzadiging, etc.) en de toegepaste schildertechniek. Als fotograaf heb ik meestal aan het laatste punt niet zo veel. Fotograferen is geen schilderen.
Van oudere schilderijen (middeleeuwen, etc.) kan ik best iets leren, maar meestal niet op het gebied dat mij het meest interesseert: het bijzondere gebruik van licht en kleuren. Dat is heel anders bij Rembrandt en sommige tijdsgenoten. Van veel schilders (zoals Ruysdael) uit de gouden eeuw kan ik wel iets leren, maar de mooie landschappen van Albert Cuyp daarentegen zeggen mij niet veel: keurige plaatjes volgens vaste conventies. Verwantschap met schilders uit de romantiek voel ik nog minder, zeker niet als ze hun overdreven gevoelens in bombastische wolkenluchten en dramatische lichteffecten willen uitdrukken.
Veel inspiratie vind ik niet toevallig bij de impressionisten. Zij waren in de eerste plaats geïnteresseerd in de wisselwerking van licht, atmosfeer en landschap. Hun interesse leek sterk op die van de landschapsfotograaf die op zoek is naar unieke weergaven van bijzondere momenten in het landschap: bijzondere luchten, bijzonder licht en bijzondere belichting.
Als fotograaf heb ik nog steeds veel aan zo’n schilderij van Monet die een heel goed oog had voor de bijzondere lichtval en de schaduwen in een bos. Het licht komt van links voor en maakt niet alleen dat het bos aan de linkerkant van de weg pikdonker is maar ook dat de bomen rechts scherpe slagschaduwen werpen. Van de tweede boom zie je eigenlijk alleen de schaduw. De weg is voor de helft donker. Je kan dit zo in een foto gebruiken, maar dan moet je in de nabewerking niet proberen de details in de donkere gedeelten zichtbaar te maken door de schaduwen op te lichten. Daarmee zou er van de sfeer in de foto niets overblijven (Claude Monet, de weg bij Chailly in het bos van Fontainebleau, 1865 in museum Odrupgaard).
De impressionisten kunnen mij op drie van de vier bovengenoemde punten inspireren: onderwerp, compositie, licht en kleuren. Op het vierde punt heb ik niets aan hen. Impressionistische schildertechnieken kan ik als fotograaf niet gebruiken. Ik moet andere middelen zoeken. Het zelfde geldt nog sterker in het geval ik me laat inspireren door schilderstijlen die nog verder van een directe weergave van de werkelijkheid verwijderd zijn.
Als ik het mooie moment in het mooie landschap gevonden heb en de compositie heb bepaald, begint voor mij het werk als fotograaf. Tijdens het fotograferen kan ik gegradueerde filters en/of circulaire polarisatiefilters gebruiken, grijsfilters combineren met lange sluitertijden, de kleurtemperatuur instellen en nog veel meer. Na het fotograferen kan ik in Lightroom onder meer het kleurenpalet veranderen (kleurtemperatuur, verzadiging, etc.) en de belichting voor het hele beeld of delen ervan aanpassen. Ik kan zelfs een stap verder gaan en echt grote verandering aan kleuren aanbrengen zodat luchten groen worden en bomen rood, maar wil ik dat?
Extreme landschapsfotografen
Voordat ik me overgeef aan de techniek van filters en complexe nabewerking moet ik me afvragen: wat wil ik laten zien? In handleidingen voor (landschaps-)fotografie zie ik tientallen foto’s van zwaar aangezette wolkenluchten (door het gebruik van gegradueerde filters), van bevroren watervallen of snelstromende rivieren (door lange belichtingstijden en donkere grijsfilters).
Ik houd absoluut niet van dit soort landschapsfotografie. Misschien knap, maar in mijn ogen oerlelijk.(Max Rive)
Ik vind het meestal niet mooi en vaak gewoon lelijk: slechte kitsch gerealiseerd met een overmaat aan techniek. De fotograaf heeft niet geprobeerd het landschap en zijn ervaring daarvan natuurgetrouw weer te geven maar heeft een fantasielandschap gecreëerd door het gebruik van allerlei filters en nabewerkingssoftware. Dat wil ik niet (zie ook een eerdere presentatie). Het lijkt wel of deze stroming van de landschapsfotografie in de hoogromantiek (in de stijl van Casper David Friedrich) is blijven steken en van de ontwikkelingen daarna niets heeft meegekregen.
Wat ik wel wil
Ik wil het gevoel oproepen dat ik had toen ik dat moment midden in het landschap stond, niet het gevoel dat pas ontstaat als ik de zwaar bewerkte foto bekijk.
Dit komt in de buurt van wat ik wil – de schoonheid van het moment vastleggen. Ergens in Drente 2021.
In die zin is kan ik van de impressionisten leren. Monet was bijvoorbeeld gefascineerd door de bijzondere effecten die de vroeg-industriële rookwolken van de vieze fabrieken in Londen op het licht hadden en schilderde net zo lang tientallen doeken totdat hij die effecten bevredigend had vastgelegd.
Ik wil op mijn bescheiden manier proberen te laten zien wat mij op een bepaald moment op een bepaalde plaats raakt. Tijdens een cursus van Ellen Borggreve was dat het licht in het prachtige Speulderbos op de Noord Veluwe met de combinatie van kaarsrechte sequoia’s met kromme eiken op de achtergrond. Natuurlijk is onderstaande foto nabewerkt, niet om hem anders te maken dan de werkelijkheid maar juist om de werkelijkheid en mijn indrukken van dat moment nog beter te benaderen.
In het Speulderbos (2022) – met dank aan Ellen Borggreve
En de conclusie?
Mijn conclusie na al die catalogi doorbladeren met landschappen geschilderd vanaf de middeleeuwen is, dat je uit schilderijen van alle tijden en alle stijlen ideeën kunt halen voor landschapsfoto’s: onderwerpen, soorten compositie en het gebruik van kleuren. Schilders die zich heel fundamenteel met licht hebben bezig gehouden vind ik het interessantst. Dat is natuurlijk Rembrandt en zijn tijdgenoten en later zijn het de impressionisten. Van al die schilders zijn hun ogen voor de fotograaf van nu het belangrijkst. De bijzonderheden die zij in vormen, kleuren, licht en schaduwen opmerkten, zijn ook nu een goed startpunt voor bijzondere foto’s.
Er bestaat wel het gevaar dat wij de mooie plaatjes uit de Gouden eeuw te veel als een voorbeeld gaan zien. De stereotype beelden van molens, kastelen, rivieren en stranden zijn voor veel mensen conventies geworden, waarnaar ook fotografen zich richten. Er wordt dan gezegd dat een foto “net een schilderij is”. Maar het doel van een mooie landschapsfoto kan niet zijn een Ruysdael na te bootsen, maar om de eigen ervaring van dat landschap zo goed mogelijk weer te geven, liefst met gepaste afstand tot de populaire stereotypen over wat mooi is.
Geraadpleegde literatuur
Markus Bertsch (Hrg), Impressionismus, Meisterwerke aus der Sammlung Ordrupgaard, Hamburger Kunsthalle 2019-2020.
Expressionismus in Deutschland und Frankreich – von Matisse zum Blauen Reiter, Kunsthaus Zürich, 2014.
Arjen Drost e.a., Praktijkboek landschapsfotografie – overbrug de kloof tussen werkelijkheid en foto, 3e druk 2016.
Ross Hoddinott, Mark Bauer, The Landscape Photography Workshop. East Sussex 2013.
Peter Watson, Light in the Landscape – A Photographer’s Year, Photographer’s Institute Press, 2005.
Het jaar 2022 is nog niet eens voorbij. Toch heb ik al 16000 foto’s gemaakt, waarvan 12000 op de spiegelreflexen en de rest op mijn telefoon en een compactcamera. Dat zijn er ongeveer 45 per dag. Ellen Borggreve gaf in haar laatste nieuwsbrief de suggestie om je tien beste foto’s van het jaar uit te zoeken en je dan af te vragen waarom je ze goed vindt, zonder ze met het werk van anderen of met je eigen werk uit andere jaren te vergelijken. Ik heb er hier twaalf uitgezocht, niet stuk voor stuk meesterwerken, maar toch zeker mooie foto’s, onderverdeeld naar meerdere categorieën.
Vogels
Ik heb duizenden vogelfoto’s gemaakt. Vaak mooie vogels, maar mooie foto’s? Meestal niet. Deze vier vind ik wel geslaagd. De oude en de jonge lepelaar lopen gezellig langs het water waarbij de oude zijn kuif en zijn snavel indrukwekkend laat zien. Leuk is dat je het roodborstje niet helemaal ziet, maar wel het draadje spuug in zijn bek. De foto van de boomkruiper heeft humor, wat in veel vogelfoto’s helaas ontbreekt. Het baardmannetje is gewoon ontzettend mooi, meer een verdienste van de schepping dan van de fotograaf.
Insecten
Ik zou hier duizenden insecten kunnen laten zien, maar met hetzelfde probleem als bij de vogels: vooral interessant voor insectenliefhebbers, maar als foto’s niet echt bijzonder. Hier dan maar twee.
De schaatsenrijders zijn vooral mooi door het interessante patroon van insect en schaduw. Je moet even kijken om te zien hoe het zit. De aanvliegende libelle is natuurlijk een technisch hoogstandje, maar het resultaat is toch mooi.
Paddenstoelen
Toen ik in oktober op paddenstoelenjacht ging bij het Huys te Warmont vroegen veel mensen of ik de rode met witte stippen al had. Natuurlijk had ik die wel, maar het is niet echt een bijzondere paddenstoel en hij garandeert zeker geen geslaagde foto. Van de duizenden paddenstoelenfoto’s laat ik er hier maar één zien, die ik vooral geslaagd vind door de mooie lichtval.
Landschappen
Landschappen kunnen heel mooi zijn, maar maak er maar eens een mooie foto van. Het is vooral een geduldwerk: een goed standpunt vinden, de juiste lichtomstandigheden en dan de keuze van de brandpuntsafstand, de instelling van de kleurtemperatuur nog los van de keuze van ISO, sluitertijd en diafragma. Ik heb dit jaar wel iets geleerd en ben een beetje geduldiger geworden. Het landschap met zonnebloemen in Frankrijk is wel vrij traditioneel volgens de regels maar geeft toch wel goed de sfeer daar weer. De foto daarnaast bij Huys te Warmont in de mist vind ik mooi, maar misschien kan die nog wel beter. In de foto’s daaronder speel ik met de mogelijkheden van een bescheiden en minder bescheiden groothoek. Altijd moeilijk, maar soms is het resultaat best leuk.
Tijdens een cursus van Ellen Borggreve in het Speulderbos heb ik veel geleerd en heb ik nieuwe inspiratie opgedaan voor het fotograferen van bomen en bossen. Hiervan de laatste foto.
En wat leer ik hiervan?
Wat is er (in mijn smaak) nu goed aan deze foto’s en wat kan beter in de toekomst? Het is niet moeilijk te zien dat ik vooral naar esthetische harmonie zoek in kleuren en lijnen. Soms lukt dat erg goed zoals op de laatste foto hierboven. Er gebeurt heel weinig op mijn foto’s. Dat is het gevolg van mijn focus, maar er zou best iets meer mogen gebeuren op mijn foto’s in 2023. Verder kan ik het beste gaan perfectioneren wat ik al doe, maar daarvoor zal ik nog meer ervaring moeten opbouwen met het spelen met standpunten, keuze van brandpuntsafstand en vooral ook kleuren: zowel in de camera-instellingen als in LightRoom en eventueel Photoshop.
In september rende ik als een gek achter de libellen aan. In oktober lag ik languit op de grond om paddenstoelen te fotograferen, objecten die je meer tijd geven om de ideale positie te kiezen en om bij gebruik van een statief heel lange sluitertijden te kiezen. De ontwikkeling heeft zich nog even doorgezet. Het onderwerp is alleen veel groter geworden: bomen. Je hoeft daardoor minder dan bij paddenstoelen over de grond hoeft te kruipen. Ook bomen bewegen niet. Dat wil zeggen: ze blijven op dezelfde plaats staan, maar hun takken en bladeren kunnen wel onrustig in de wind heen en weer bewegen, zodat je toch wel moet oppassen met te lange sluitertijden als het waait.
Landschapsfotografie
In 2020 volgde ik een cursus digitale fotografie bij Harry Otto in Leiden. Eén van de eerste opdrachten luidde: maak een presentatie die laat zien wat voor soort fotografie je aanspreekt en illustreer het met het werk van goed fotografen. Ik ging op zoek naar landschapsfotografen. Het was vooral een grote teleurstelling. Wat een bombastische en sentimentele troep kwam ik tegen: eindeloze landschappen met sprookjesachtige sterrenluchten, brandende vuren, fotografisch bevroren watervallen en ergens in die landschappen magisch oplichtende mannen en vrouwen met hun blik op oneindig. Nee, dat wilde ik niet. Toch vond ik een paar fotografen door wie ik me wel graag zou laten inspireren: fotografen die natuurlijke schoonheid laten zien zonder hopeloos te overdrijven: mooie vormen, kleurcombinaties en lijnen. Op de eerste slide van mijn presentatie liet ik drie foto’s zien door drie heel verschillende fotografen: Charlie Waite, Guy Tal en Ellen Borggreve.
De eerste dia van mijn presentatie uit 2020
Ellen Borggreve: workshop ‘beyond the basics’
Ik volgde al een paar jaren de ‘news letter’ van Ellen Borggreve, die vooral sublieme foto’s van bomen en bossen maakt. In het kader van mijn blog over ‘mooi weer’ (de overmaat zon die niet alleen voor de natuur maar ook voor fotografen rampzalig is) had ik even contact met haar omdat ik daarin haar ‘news letter’ wilde citeren. Van het een kwam het ander en ik gaf mij op voor de workshop voor gevorderden (‘beyond the basics’) op 10 november.
Oude taxusbomen bij Huys te Warmont
Vóór de workshop oefende ik al wat bij het Huys te Warmont, waar de grote taxusbomen mijn lievelingsobject werden. Ik had wel mijn twijfels, niet alleen over de forse kosten van deze workshop maar ook vroeg ik mij af of gevorderd niet té gevorderd zou zijn. En ik vroeg mij af wat voor soort mensen dit soort workshops trekken, vooral hoogbejaarden met te veel geld of vooral romantische ‘tree huggers’? Het was een sprong in het duister.
Middelmatigheid op de Veluwe
In de middag van 9 november reed ik richting Amsterdam, Amersfoort en verder naar Garderen op de Veluwe. Behalve een koffertje met kleren had ik mijn full frame Nikon met een standaardzoom en een teleobjectief bij me en natuurlijk een goed statief en wat hulpmiddelen zoals circulaire polarisatiefilters en reservebatterijen.
Het Fletcherhotel vlakbij Garderen muntte uit door middelmatigheid. Niets was echt slecht, niets was ook bijzonder goed: behalve pils geen behoorlijk bier van de tap, een karakterloos driegangenmenu en een ontbijt met de gebruikelijke veel te lang gebakken spekrepen bij het sponzige roerei. Er was toch een voordeel: door de gemiddelde leeftijd van de gasten kon ik mij weer even jong voelen.
Fotograferen in het Speulderbos
Iets na half acht was ik bij de afgesproken parkeerplaats, de start van de wandelroute ‘de Duintjes’. Al mijn twijfels over de deelnemers leken ongegrond. Er waren behalve mijzelf drie heel gemotiveerde deelnemers (twee mannen en één vrouw), die niet alleen over uitstekende dure camera’s beschikten maar ook over veel kennis en ervaring. Misschien was het niveau een beetje aan de hoge kant voor mij, maar in ieder geval ging er geen tijd verloren aan discussies over ISO-waarden, scherptediepte, lensopeningen en sluitertijden. Het ging in deze workshop bijna uitsluitend over compositie. Alle technische onderwerpen waren daarvan een afgeleide.
In het Speulderbos (1/25, f/14, 24 mm, ISO 400, full frame)
Het Speulderbos en de daar liggende ‘duinen’ zijn een eldorado voor boom- en bosfotografen. Het landschap is op veel plekken heuvelachtig. Er staan de prachtigste oude beuken met hun interessante kromgegroeide stammen en takken. Dan wordt het weer afgewisseld met een donker bos van kaarsrechte sequoia’s.
Compositieles
Het ging in de les vooral om het opbouwen van een mooie compositie zonder te veel verwarrende complexiteit. Vragen die aan de orde kwamen, waren bijvoorbeeld: Gaat het in jouw foto vooral om één boom of om een groep bomen in hun onderlinge samenhang? Welke boom beschouw jij als ‘hoofdpersoon’, welke bomen als ondersteunende ‘personages’? Welk standpunt moet je kiezen om te laten zien, wat je wilt laten zien: hoog of laag, dichtbij of veraf, etc. ? Ik merkte dat ik zulke vragen nog bijna nooit expliciet had gesteld, laat staan beantwoord.
les in het bos
Op het moment dat je er een duidelijk antwoord op kunt geven, komt de vraag naar de technische realisering: wat voor soort objectief (standaard, groothoek of tele?), welke oriëntatie (portret, landschap of eventueel zelfs vierkant) en een hele reeks parameters zoals kleurtemperatuur, sluitertijd, handmatige of automatische scherpstelling, diafragma en scherptediepte. Ik leerde vooral het belang van de objectiefkeuze: groothoek om elementen los te maken, tele om elementen te verbinden. Ik had het nog nooit zo gezien: telelenzen zijn niet alleen onmisbaar om wat ver is dichtbij te brengen (bijvoorbeeld in de vogelfotografie), maar ook om verder weg van een onderwerp te kunnen gaan staan om het perspectief aan de vereisten van je compositie aan te passen, ook als je er in principe wel heel dichtbij kan komen.
Dansende beuken en kaarsrechte sequoia’s
De suggesties van Ellen Borggreve waren uiterst concreet. Bij haar is fotograferen van bomen en bossen een vak dat ze technisch tot in de puntjes als geen ander beheerst, geen zweverig gedoe. Ik had ook niet anders verwacht. Voorbij het beukenbos in de duinen kwamen we in het donkere sequoiabos. Door het woud van lange rechte stammen heen zag je weer de kromme lijnen van een ‘dansend’ beukenbos in het licht. Ik maakte een paar foto’s en vroeg om commentaar. Dat kreeg ik: ze adviseerde mij de hoogte van mijn camerapositie te veranderen. Ik liep weer terug naar dezelfde plek en maakte de foto’s opnieuw van een andere hoogte. Het zag er meteen veel beter uit.
Dansende beuken door de sequoia’s (1/5, f/18, ISO 400, 85 mm, full frame)
Zo maakte ieder van de deelnemers zijn eigen foto’s van bomen op heuvels, groepjes bomen langs een bospad, imposante wortelstelsels, kaarsrechte stammen en kronkelende takken.
Veel geleerd
Toen wij in de vroege middag weer op de parkeerplaats stonden, wist ik dat ik veel geleerd had. Veel tijd om met de andere deelnemers te praten, was er niet. Daarvoor waren we te hard aan het werk, want goede foto’s maken is hard werken. Ik ben wel benieuwd wat de resultaten van de andere deelnemers zijn, maar ik geloof niet dat er zo’n uitwisseling gepland is. Jammer.
Niet veel later reed ik naar huis. De workshop had niet lang geduurd, maar ik had genoeg geleerd en genoeg inspiratie opgedaan voor maanden lang bomen, bossen en andere landschappen te fotograferen. Dat moet ik vaker doen, direct van een topfotograaf les nemen op een niveau net iets boven mijn macht. Het is dezelfde ervaring als in een te goed orkest spelen. Onmerkbaar stijg je dan boven je eigen normale niveau uit. Daar heb je wat aan.
____
Op deze pagina heb ik nog wat tips voor het maken van bomenfoto’s gezet.
Als je de natuur bestudeert en je kijkt naar al die vreemde details, dan kom je al snel tot de conclusie dat er óf helemaal geen schepper bestaan heeft of dat hij licht bezopen was toen hij daar aan het scheppen was.
Secundair geslachtsorgaan
Vroege glazenmaker verplaatst sperma
Neem bijvoorbeeld de paring van libellen. In de natuur is paring meestal geen teder en liefdevol gebeuren. Ook bij libellen kan ik me niet voorstellen dat ze er veel plezier aan beleven. Het mannetje heeft aan het einde van zijn lange libellenlijf een soort ‘tang’ waarmee hij het vrouwtje in haar ‘nek’ grijpt en niet meer loslaat, waarna zij als ‘tandem’ verder vliegen, het mannetje voorop.
Het mannetje produceert, zoals de meeste dieren, zijn sperma onder aan zijn lijf, maar voor het geslachtsorgaan is daar geen plaats meer, want daar zit het gereedschap om zijn partner mee in de nek te grijpen.
Paringswiel: lantaarntjes
Dat is nu bij het mannetje naar boven verplaatst, niet ver van zijn kop. Het mannetje pompt regelmatig zijn sperma naar dit zogenaamde secundaire geslachtsorgaan. Een collega libellenverslaafde wees mij erop dat hij dit vaak in de lucht doet. Je ziet hem dan driftig zijn achterlichaam op en neer bewegen (zie foto).
Het vrouwtje, in de houdgreep van het mannetje, buigt nu haar lange lijf in de richting van het secundaire geslachtsorgaan om toegang te krijgen tot het spermavoorraadje van meneer, die wel even snel uit het uiteinde van zijn vriendin het overgebleven sperma van concurrerende mannetjes verwijdert. Van die lui moet hij niets hebben.
Paring van bruinrode heidelibellen
Het paringswiel
Vliegend wiel oeverlibellen
Tandem roodoogjuffers
Op het moment dat het vrouwtje zich met het secundaire orgaan van het mannetje verbonden heeft, ontstaat de ‘copula’, het beroemde libellenwiel. Libellenparen zie je vaak aan een rietstengel hangen. Soms vliegen ze gezellig (?) samen door de lucht.
Oeverlibel heeft net een ei in het water gelegd en vliegt verder
Vaak willen de mannetjes voorkomen dat er nog meer heren willen paren en houden het vrouwtje in de greep totdat de met zijn sperma bevruchte eieren gelegd zijn. De eieren worden dan in tandemvlucht afgezet, zoals bij veel ‘juffers’ gebeurt, maar bij andere libellen (zoals de oeverlibel) strooit het vrouwtje vaak in haar eentje eieren op het wateroppervlak uit. Soms zorgt het mannetje ervoor dat dit wel in zijn territorium gebeurt.
Een tandem bruinrode heidelibellen legt eieren in het water van een plasje bij Warmond
Libellenverslaving
Toen het voorjaar een beetje op zijn einde liep en er iets minder vogels te fotograferen waren, nam mijn belangstelling voor bijen, vlinders, vliegen en libellen toe. Ik plaatste wat libellenfoto’s op mijn natuur-appgroep. Ik kreeg veel positief commentaar, maar ook een waarschuwing: “Pas maar op Reinier, libellen zijn verslavend!” Prima, ik kon er wel een verslaving bij hebben en nu, drie weken later ren ik steeds vaker met mijn fotoapparatuur achter de libellen aan en ik begin steeds meer namen te kennen van al die ‘echte’ libellen en ‘juffers’.
Libellen in de vlucht
Natuurlijk kan ik ze hangend aan een rietstengel mooi met een macrolens fotograferen, maar de meest tijdrovende verslaving is libellen in de vlucht vastleggen. Dat kan alleen met een telelens en een hoop tijd. Sommige libellen zijn zo vriendelijk af en toe even in de lucht stil te hangen, maar dan wel razend snel onder een onberekenbare hoek verder te flitsen.
Studie van vliegende vroege glazenmakers
Nog moeilijker is het om de aanvliegende libelle recht van voren te fotograferen, maar als het lukt, worden het mooie plaatjes, die associaties met gevaarlijke bommenwerpers en ander oorlogstuig oproepen. Alweer een tijdje geleden (september 2020) maakte ik een mooie foto van een paardenbijter en dit jaar waren het de vroege glazenmakers.
Paardenbijter
Vroege glazenmaker
Toch maar zittend
Maar soms krijg je een lamme arm van het uren lang met de telelens volgen van vliegende libellen en dan zijn ze gewoon, hangend aan een rietstengel of zittend op de grond zeker zo mooi en minder vermoeiend voor de fotograaf.
Oeverlibel
Vroege glazenmaker
Keizerlibel (detail)
Lantaarntje eet vlieg
Paar variabele juffer
Houtpantserjuffer (13 augustus 2017)
steenrode heidelibel
vuurlibel
P.S.
De werkelijkheid is nog wel iets gecompliceerder en genuanceerder dan in deze blog weergegeven. Er zijn grote verschillen tussen verschillende libellen, in de eerste plaats tussen de 'echte libellen' en de 'juffers', maar ook tussen soorten binnen deze hoofdgroepen. Heel goede informatie is te vinden in Veldgids Libellen, uitgegeven door KNNV in samenwerking met de Vlinderstichting 1997, 8e druk 2016. Het in bovenstaand verhaal genoemde 'in de nek' is eigenlijk 'achter de kop' bij echte libellen en 'aan het halsschild' bij juffers. De 'tang' in mijn verhaal wordt officieel met 'onderst(e) achterlijfaanhangsel(s)' aangeduid, zie hiervoor de literatuur.
Meer over libellen heb ik op deze pagina geschreven.
Een noot voor fotografen
Libellen in de vlucht
Heidlibel in de vlucht
Als je weinig tijd hebt, kan je dit beter geen libellen in de vlucht fotograferen. Wil je het toch proberen, dan een paar tips op basis van mijn ervaringen:
Fotografeer met een behoorlijke telelens. Ik gebruik een telezoom die tot 600 mm gaat op een full-frame (Nikon D-610) of crop-camera (Nikon D-7100). Meestal gebruik ik de lens ingesteld op 350 mm, want anders is het moeilijk de libelle in beeld te krijgen. Beeldvullende opnames zijn vrijwel onmogelijk en ik moet behoorlijk bijsnijden achteraf (‘croppen’).
Werk met de M-stand op 1/1000 f/8 (met stabilisatie) bij mooi weer of een iets opener lens bij minder mooi weer. Dat natuurlijk met auto-ISO. Op mijn full-frame kan ik vrij hoge ISO-waarden tot over de 2400 accepteren en toch goed kleuren behouden. 1/800 lukt soms ook wel. Wil je de vleugels er scherp op, dan heb je twee tegenstrijdige eisen. Je wilt een korte sluitertijd om de beweging van de libel en zijn vleugels te ‘bevriezen’ en je wilt veel scherptediepte (hoog diafragmagetal) om de vleugels over hele breedte scherpt te krjgen (als de libel evenwijdig aan de camera vliegt tenminste; als de libel op de camera af vliegt dan heb je minder scherptediepte nodig voor de vleugels). Dit vereist in de regel zo’n hoge ISO dat de kwaliteit sterk achteruit gaat. Gedeeltelijk onscherpe vleugels zijn daarom meestal niet te vermijden.
Werk in de regel met één scherpstelpunt. Is de achtergrond een egale lucht, dan kan het ook wel met 9 punten. Stel scherp op de kop.
Probeer de libelle vast te leggen als hij even stil staat in de lucht. Bij paardenbijters, glazenmakers en heidelibellen lukt dat meestal wel. Bij oeverlibellen gaat het eigenlijk bijna nooit.
Vaak is een foto handig bij het determineren van libellen.
Foto’s kunnen het beste met een redelijk lang macro-objectief of een telelens worden gemaakt, gewoon van libellen zittend op planten of op de grond.
Voor het determineren van juffers is het beste een foto schuin van boven, zodat zowel de tekening van het borststuk als de tekening van de achterlijfsegmenten zichtbaar is.
Voor het determineren van heidelibellen is het handig een foto recht van voren te hebben. Op die manier kan de steenrode heidelibel van de bruinrode heidelibel worden onderscheiden (met ‘hangsnor’, zonder ‘hangsnor’)