Er zijn hele boeken over dit onderwerp vol geschreven. Die behandelen dit onderwerp veel vollediger en diepgaander dan ik hier kan en wil doen. Hierbij alleen een paar persoonlijke ervaringen. Misschien hebben anderen hier wat aan. Misschien zijn er ook betere oplossingen voor de problemen die ik hier noem. Commentaren en suggesties zijn meer dan welkom.
- Ik fotografeer vogels in de regel met mijn Nikon D7100 en een Tamron 150-600 mm telezoom. In het verleden gebruikte ik ook wel een Nikon 70-300 zoomlens. Uitstekend voor het fotograferen van Jan van Genten, maar toch iets te weinig zoom voor de meeste kleine vogeltjes.
- Mijn basisinstelling voor fotograferen zonder statief is de M-stand met auto-ISO (de camera kiest zelf de ISO) met 1/800 6,3 of een iets dichter diafragma bij heel goed licht. Op die manier is het meestal mogelijk de ISO onder de 1000 te houden en bij voorkeur niet veel hoger dan 500. Natuurlijk staat de vibratiereductie (VC) vrijwel altijd aan.
- Ik fotografeer vaak met statief. Dat heeft grote voordelen. De sluitertijd kan dan rustig omhoog naar 1/500 en het diafragma naar 8 of 11, zonder dat de ISO te hoog wordt. Dit werkt alleen bij ‘rustige’ vogels, die op het water dobberen of op een tak zitten. Voor vogeltjes die hoog in de bomen van tak naar tak vliegen, is dit echter geen optie.
- Ik gebruik de geavanceerde ingebouwde lichtmeting van Nikon (3D Color Matrix Metering), die op basis van lichtmeting op verschillende delen van de foto een belichtingswaarde vaststelt. Dit is betrouwbaarder dan ‘center-weighted’ of ‘spot’-meting. Belichtingscorrectie is toch vaak nog nodig. Fotografeer je tegen een blauwe lucht, dan meet de camera te veel licht. De vogels worden te donker. Dan moet je de correctie op rond +1 of een beetje hoger zetten. Fotografeer je vogels op de grond in een donker bos, dan moet je juist een negatieve correctiewaarde instellen, bijv. -0,7 of -1. Anders worden de vogels veel te licht. Zo lang het histogram geen extreme hooglichten vertoont, is overbelichting nooit een probleem. Dat geldt in principe ook voor onderbelichting als het histogram niet helemaal naar links staat. Correctie in Lightroom is dan mogelijk, zie hier een voorbeeld. Toch geeft een beetje overbelichting meestal een gunstiger resultaat dan onderbelichting. Professionele fotografen passen vaak ‘ETTR’, ‘exposure to the right’ bewust toe om een optimaal resultaat te behalen. Dit werkt uitsluitend bij fotograferen in RAW, wat ik altijd doe.
- Hoe krijg ik de vogel in de zoeker? Het beste werkt (bij mij) om de zoom niet op het maximum in te stellen. Mijn 600 mm zoomlens stel ik in op 350 of zoiets. Dan stel ik scherp op een vogel en zoom daarna pas in. Dan vind ik hem veel gemakkelijker dan meteen op maximale brandpuntsafstand.
- Hoe zorg ik dat de vogel en niet de takjes en rietstengels scherp worden? Dat is vooral een kwestie van oefening. Ten eerste moet je de vogel (het liefst het oogje of eventueel de snavel) precies op een focuspunt hebben. Ten tweede kan het beste met met 1-punts-scherpstelling gewerkt worden, zeker als de vogel ver weg zit. Als de camera op 9 of 21 punten mag scherpstellen, dan zitten waarschijnlijk de meeste punten niet op de vogel en waarschijnlijk op een takje op een andere afstand. Ten derde is het raadzaam om naast de autofocus af en toe de handmatige scherpstelling te gebruiken. Op mijn Tamron is dat een ring dichtbij de camera.
- Hoe ver mag de vogel zich van de camera bevinden? Ik heb daar al eens een paar berekeningen over gemaakt, zie aldaar. De beste foto is altijd van zo dichtbij dat je niet of nauwelijks uitsneden hoeft te maken (‘croppen’). Maar dit is niet altijd mogelijk. Mijn originelen zijn 6000 x 4000 pixels = 24 Mpix. Crop je een foto tot 1500 x 1000 pixels, dan heb je nog maar 1,5 Mpix over. Dat kan nog een redelijke foto zijn, als de pixels van goede kwaliteit zijn en dat is meestal niet het geval als je met hoge ISO-waarden werkt. Een 400 ISO-foto is nog redelijk goed te croppen. Met mijn lens-camera-combinatie fotografeer ik beeldvullend een voorwerp van 47 cm op 12 meter afstand. Crop ik met een factor 4×4, dan kan ik dat zelfde voorwerp op 48 meter afstand fotograferen, maar met een aanzienlijk kwaliteitsverlies.
- Een oplossing, waarvoor ik niet kies, is een ‘extender’ van een factor 1,5 of 2. Omdat de lichtsterkte en de optische kwaliteit dan ook aanzienlijk achteruit gaan, is het niet uitgesloten dat gewoon croppen een beter resultaat geeft.
- Welke autofocus-instelling gebruik ik? In de regel gebruik in AF-C (continue autofocus) met niet te veel focus-punten (bijv. 9 punten met AF-C d 9, vaak gewoon met één punt (AF-C S). Hier heb ik nog meer details over autofocus en scherpstelpunten opgenomen.
- Er zijn mensen die beweren dat je met een full-frame-camera betere vogelfoto’s maakt. Dat kan onder bepaalde omstandigheden kloppen (de vogel is niet te ver weg en de lichtomstandigheden zijn relatief slecht), maar in zijn algemeenheid lijkt mij dit onjuist voor het fotograferen van vogels op grote afstand. Ik gebruik mijn full-frame-camera nooit voor vogelfotografie.
- Door de grotere sensor verklein je het tele-effect. De 600 mm -lens gaat zich op een full-frame-camera als een 400 mm – lens op een crop-camera gedragen. Om dezelfde foto te maken, moet je nog meer croppen met verlies aan kostbare pixels. Gebruik je een ‘extender’, om het tele-effect weer te vergroten, dan ga je optisch achteruit en doe je alle voordelen van de full-frame-camera de das om.
- Een (niet al te dure) telezoom (zoals de Tamron 150-600) is het beste in het midden van het beeld. Met een full-frame-camera gebruik je ook de slechtere randen. Een scherper beeld krijg je wel door een dichter diafragma, maar offer je kleurkwaliteit op.
- Voor telefotografie is een kleine sensor met veel pixels meestal het beste.
- De compositie van een goede vogelfoto is een hoofdstuk apart en er gelden dezelfde overwegingen als in andere fotografie (zie ook mijn blog over aalscholvers fotograferen). Omdat de vogels zelden doen wat we willen, gaat het vooral om het pakken van het goede moment, waarvoor nogal wat geduld nodig is. Soms gaat het om de juiste verhouding van kleuren en belichting, om de plaatsing van het beest in een unieke context, soms om een uniek actiemoment. Het moeilijkst zijn wel vliegende vogels. Daarmee heb ik nog weinig ervaring.
- Veel vogelfoto’s zijn oersaai, hoe mooi ze ook zijn (zie ook deze blog). Er zit, loopt of vliegt een vogel alleen maar mooi te zijn, maar er gebeurt niets. Leuker zijn foto’s waarin iets gebeurt: een kievit krijgt ruzie met een kiekendief, een visarend haalt een vis uit het water of, zoals hiernaast, een boomkruiper sleept nestmateriaal aan (hierboven). Zie deze pagina over vogels die vissen vangen.
- De foto rechts van de kleine gele kwikstaart met het grote schaap is niet alleen humoristisch, maar werpt ook vragen op over de wonderlijke symbiose tussen deze zeer ongelijksoortige dieren. De kwikstaart houdt van vliegen en de vliegen van schapenstront. Een indirecte liefde dus.
Zie ook deze blog. - Zoals ook de foto met de kwikstaart en het schaap laat zien, hoeft de vogel niet het grootste onderwerp op de foto te zijn. De foto van de kleine boomkruiper op de grote boom (boven) is nog een voorbeeld.
- Watervogels gefotografeerd op/in rustig water kunnen vaak heel mooi zijn als hun spiegelbeeld in het water er ook mooi op staat. De verdubbeling met de lichte vervorming in het spiegelbeeld geeft vaak aantrekkelijke beelden. Hierbij een paar voorbeelden.
Er is echter een gevaar dat het een stereotiep trucje wordt. Bij de zoveelste foto van “foto met spiegelbeeld” heeft de kijker het wel gezien en denkt: alweer zo’n stereotype foto, mooi maar eigenlijk niet interessant. Om de foto’s interessant te houden, moeten er andere, onverwachte, elementen aan toegevoegd worden. Er moet iets gebeuren, kleuren moeten verrassend zijn of er moeten relaties met andere objecten zijn die de foto interessant maken.
- De grootste beperking voor composities van vogelfoto’s is het tele-perspectief. Daar is niets aan te doen zolang je geen vogels fotografeert die minder dan twee of drie meter van je af gaan zitten.
Het tele-perspectief is het meest ondankbare perspectief in de fotografie. Alles (of tenminste de scherpgestelde onderwerpen) speelt zich af in het platte vlak (zie ook mijn pagina over perspectief en groothoekfotografie).
Met zulke foto’s kan je moeilijk ruimte overbrengen. Ook bij een kleine lensopening (hoge diafragma-waarde) blijft de scherptediepte in de regel te klein.
Hiernaast een goed voorbeeld. Een fantastische foto, maar met één groot probleem. De eerste kievit is volledig onscherp. Die onscherpte is hier niet functioneel, maar stoort alleen maar. Bij de tweede foto hebben we dat probleem niet, maar het is wel een typisch platte telefoto geworden. - Ook een goede foto moet in de regel nabewerkt worden (bijv. in Lightroom). Allereerst moet een uitsnede bepaald worden en wel om twee redenen. De eerste reden is dat de aspectverhouding van de foto niet gelijk hoeft te zijn aan die van de camera. Voor gewone horizontale foto’s is meestal 3:2 een uitstekende verhouding, maar bij een lang rij achter elkaar zwemmende of vliegende vogels past vaak 16:9 beter. Soms is er links en rechts van het onderwerp niets interessants meer en kan 4:3 een oplossing zijn. Vaak zijn foto’s beter verticaal uit te snijden (‘portrait’), bijvoorbeeld van een specht die langs een boomstam kruipt. Dan is de 2:3-verhouding vaak te smal en lukt het beter met 3:4. De tweede reden is, zoals hierboven al aangegeven, dat het onderwerp te ver weg staat. Croppen is het goedkope (en binnen bepaalde grenzen aanvaardbare) alternatief voor een langere lens.
- Overige nabewerkingen die heel vaak nodig zijn: verbetering van de lichtverdeling (zwart donkerder maken, schaduwen oplichten, hooglichten onderdrukken, etc.), en af en toe kleine correcties van de kleurtemperatuur en andere aanpassing van de kleuren. Automatische correctie (bijvoorbeeld ‘automatische tinten’ in Lightroom kunnen een beginpunt zijn, maar in de regel niet het eindpunt. Dit soort automatische instellingen doen vaak niet, wat je wilt. Ze maken donkere foto’s standaard licht, ook al wil je juist laten zien hoe donker het onder de bomen in een bos is. Oplichting van schaduwen en donkerder maken van hooglichten is vaak nuttig, maar je moet zelf bepalen of het de goede foto oplevert. Bij sterk gecropte foto’s is softwarematige verscherping een optie, maar echt mooi scherp worden ze er niet van.
In het bovenstaande ben ik er steeds van uitgegaan dat het doel een mooie foto is. Dat is niet altijd het geval. Soms fotografeer je vogels uitsluitend om te registreren, welke vogel je ziet, om te determineren (bijv. met ObsIdentify) en soms uitsluitend om te zien hoeveel vogels je ziet. Zie hiervoor een pagina over vogels in het donker tellen met flitsfoto’s.
______________
Je hebt het over het aanpassen van de belichting in verschillende omstandigheden. Je fotografeert in de M-stand. Met welk element zorg dan voor de correctie? Door de ISO te verhogen of verlagen?
In de M-stand met auto-ISO (kan bij andere merken misschien iets anders heten) stel je diafragma en sluitertijd zelf in (bijv. 1/800 f/8) en de camera zoekt er dan de juiste ISO bij (bijv. ISO 800).