Carola’s visioen

Circulaire landbouw

De toekomstvisie van het Nederlandse landbouwbeleid steunt sterk op het begrip ‘kringlooplandbouw’ of ‘circulaire landbouw’. De grondgedachte achter deze vorm van landbouw is dat kringlopen zo veel mogelijk gesloten worden, dat er zo min mogelijk inputs zoals kunstmest worden gebruik en dat er zo goed als geen afval ontstaat.

Circulaire economie als utopisch ideaal

Circulaire landbouw is een bijzondere uitwerking van ‘circulaire economie’, een visie op een economie waarin geen afval meer overblijft omdat alle afval tenslotte weer grondstof wordt en waar geen andere energie aan het systeem wordt toegevoegd dan zonne-energie. Circulaire economie moet vooral gezien worden als een ideaal, een richting waarin de economie zich zou kunnen ontwikkelen.  Het is duidelijk dat dit ideaal nooit helemaal bereikbaar is, al was het alleen maar om de onmogelijkheid uit alle afvalstoffen weer nuttige grondstoffen te bereiden: onmogelijk omdat dit vrijwel oneindig veel (niet eenvoudig beschikbare) energie zou vergen, de vereiste technologieën ontbreken of er geen markt zal zijn voor de herwonnen grondstoffen. Circulaire economie is geen praktisch realiseerbaar systeem, eerder een utopisch ideaal dat richting kan geven aan een ontwikkeling naar beter gebruik van grondstoffen en energie. Zie hiervoor Lehmann et al., 2023 en de Man, 2023.

Circulaire landbouw

De grote omschakeling

Circulaire landbouw is een dergelijk ideaal. Zoals alle productiesystemen zijn landbouwsystemen per definitie open systemen waarin natuurlijke (zonlicht, water, kooldioxide, zuurstof etc.) en door de mens gemaakte (N, P, K, etc.) inputs in gaan en waar de outputs bestaan uit producten, afvalstoffen en emissies. Alles volledig in kringlopen te brengen, is onmogelijk. Wel beoogt circulaire landbouw een veel beter gebruik te maken van grondstoffen, energie en de bodem. In de visie van het Ministerie wordt de kringlooplandbouw als een ommekeer in de filosofie achter het landbouwsysteem gepresenteerd: “Het moet dus anders: van voortdurende verlaging van de kostprijs van producten naar voortdurende verlaging van het verbruik van grondstoffen. Die omschakeling is mogelijk.”

Verlaging van grondstofgebruik

Circulaire landbouw (kringlooplandbouw) draait in deze visie volledig om de verlaging van het grondstofgebruik. Niet anders dan in het algemene idee van ‘circulaire economie’ gaat het hier dus om het nul terug brengen van afvalstromen door alle materiaalstromen een nuttige functie te geven, zodat ook externe inputs grotendeels onnodig blijken. Voorbeelden zijn:

  • beter gebruik van rest- en nevenproducten uit de akkerbouw als veevoer;
  • beter gebruik van meststoffen uit de veeteelt (eventueel uit huishoudens) in de akkerbouw;
  • beter gebruik van voedselresten (van consumenten, supermarkten, voedingsindustrie) in de veeteelt.

Afstemming tussen ketens: nooit vanzelf

De verwachting is dat door dit betere gebruik van zulke rest- en nevenproducten het gebruik van kunstmest drastisch beperkt kan worden en dat door de toegenomen organische bemesting de bodemkwaliteit met sprongen wordt verbeterd. In de publicaties van politiek en beleid wordt dit eenvoudig zonder streng bewijs aangenomen. De eerste vraag die zich aandient luidt: in hoeverre is het mogelijk in werkelijkheid deze kringlopen zo drastisch te sluiten dat dit soort effecten te bereiken zijn?

Van ‘circulaire economie’ weten we dat dit soort fantasieën zeker met een korreltje zout te nemen zijn. Zij vereisen namelijk (nog afgezien van het energie-argument) in de regel een heel hoge afstemming tussen ketens in verschillende sectoren, een afstemming die vrijwel nooit vanzelf bereikt wordt als er voor de verschillende partijen niet veel winst te behalen is. Als ik de bemesting in de akkerbouw sterker afhankelijk maak van materiaalstromen (mest) uit de veeteelt dan moet ik op die stromen kunnen rekenen. Als ik delen van de veeteelt afhankelijk maak van reststromen uit de landbouw of voedselresten van consumenten of supermarkten, dan moet ik op die stromen kunnen rekenen. Als de verschillende materiaalstromen zich in hetzelfde bedrijf bevinden – zoals in het klassieke gemengde bedrijf – is de afstemming tussen de verschillende stromen relatief eenvoudig, maar als bedrijven afhankelijk worden van reststromen uit andere bedrijven en zelfs andere sectoren, dan wordt het moeilijker. Hoe sterker een systeem van stofstromen naar efficiëntie geoptimaliseerd wordt, hoe minder flexibel het wordt. De verschillende partijen in een ingewikkeld landbouwsysteem handelen op basis van eigen economische prioriteiten en niet op basis van de optimalisatie van het systeem als geheel. Elke speler in zo’n systeem heeft (binnen de beperkingen van wet en regelgeving) de vrijheid om over te schakelen op andere producten of productiemethoden zonder dat hij rekening hoeft te houden met een andere speler die zijn rest- of afvalstoffen wil afnemen. Hij beslist op basis van de markt voor zijn producten en nevenproducten en de kostprijs van zijn inputs. Volledige sluiting van ketens vergt een sturing die in het landbouwsysteem niet bestaat. Daarom is circulaire landbouw, net als ‘circulaire economie’ in het algemeen, een utopisch concept. We mogen ervan uitgaan dat de huidige pogingen op circulaire landbouw over te schakelen op zijn best maar gedeeltelijk zullen lukken.

Overdreven verwachtingen

Toch zijn de door politiek en overheid geformuleerde verwachtingen aan de zegeningen van circulaire landbouw niet bescheiden. We komen onder meer de volgende verwachtingen tegen:

  • De milieukwaliteit van de landbouw verbetert met sprongen, vooral door de kwalitatieve verhoging van de bodemkwaliteit (meer organische bemesting, minder kunstmest). De emissies van de landbouw (bijvoorbeeld de ammoniakemissies van de veestapel) nemen sterk af. De nu negatieve trend in de ontwikkeling van de biodiversiteit wordt omgekeerd.
  • Het is mogelijk de trend in de landbouw om te buigen naar een drastische vermindering van grondstoffen.
  • Daarbij zal in de toekomst de boer een beter inkomen hebben op basis van betere producten met minder milieubelasting. Er zal vanuit de banken etc. een betere financiering van het boerenbedrijf gerealiseerd worden.
  • Circulaire landbouw kan de productiviteit van de landbouw sterk verhogen en daarmee een bijdrage leveren aan de voedselzekerheid in de wereld. Een filmpje op de website van WUR (2018) beweert dat de productiviteit met 70% omhoog kan!

Geen van deze verwachtingen wordt hard gemaakt. Natuurlijk zijn er argumenten die delen van deze uitspraken ondersteunen: als het bemestingsregime verandert naar minder kunstmest en beter gebruik van dierlijke mest en andere organische bestanddelen, dan kan een positief effect op de natuur wel verwacht worden, maar dit is geenszins zeker omdat natuurkwaliteit nog van veel meer zaken afhankelijk is. Of de in deze visie veranderde landbouwsystemen voldoende goed voedsel tegen de juiste prijs produceren voor de consument en tegelijkertijd de boeren een acceptabel inkomen leveren, wordt nergens bewezen. Ook de gigantische productiviteitsverhoging wordt gewoon beweerd zonder goede onderbouwing. Alles wordt eenvoudig zonder goede argumentatie aangenomen. Er zijn natuurlijk ook goede redeneringen mogelijk waarom de voorgestane landbouwrevolutie tot lagere opbrengsten zou kunnen leiden. Voorlopig lijkt er een markt te zijn voor overdreven optimistische verhalen zonder stevige onderbouwing.

Het visioen van Carola

Het Nederlandse beleid richting circulaire landbouw werd een aantal jaren terug geformuleerd door Minister Carola Schouten, niet op basis van een uitgewerkt plan, maar op basis van een grootse visie op hoofdlijnen.

In het Duits heet ‘een visie’ ‘eine Vision’. Daar gebruikt men het zelfde woord voor ‘een visioen’. Beroemd is de uitspraak van oud-bondskanselier Helmut Schmidt: “Wer Visionen hat, sollte zum Artzt gehen” (Wie visioenen heeft, zou naar de dokter moeten gaan). Hij schijnt dat gezegd te hebben toen zijn partij een breedsprakige toekomstvisie had ontwikkeld, een toekomstvisioen dus.

Het visioen van Carola Schouten combineert een zo grote hoeveelheid vaagheid met zulke overdreven pretenties, dat je ook aan een doorverwijzing naar een specialist zou denken.

Veelbelovend

Het stuk is nergens concreet, maar belooft heel veel. Het belooft vooral dat een overgang naar die zogenaamde kringlooplandbouw niet één maar honderd problemen zal oplossen. De oplossing is min of meer duidelijk (‘kringlopen sluiten’) maar de problemen worden niet echt expliciet genoemd. Of deze oplossing de genoemde problemen zal oplossen, moeten we maar aannemen. Zo passeren bijvoorbeeld de volgende thema’s: voedselveiligheid, aanpassing aan klimaatverandering, voedselverspilling, inkomensproblemen van boeren, biodiversiteit, concurrentiekracht van de Nederlandse landbouw en nog veel meer. Kringlooplandbouw lost de problemen op. Hoe? Daar moet je naar raden.

In de visie zelf lezen we dat de visie uit hoofdlijnen bestaat en dus verder uitgewerkt dient te worden in samenspraak met de verschillende partijen. Naar aanleiding van gesprekken met verschillende partijen heeft de Minister alle vertrouwen en de maatschappelijke acceptatie van haar visioen:

“De visie op hoofdlijnen die in deze nota is opgeschreven, is het resultaat van gesprekken met vele betrokkenen. Kringlooplandbouw was ook een centraal thema aan de Klimaattafel over landbouw en landgebruik. Het kabinet heeft hieruit het vertrouwen gekregen dat voor kringlooplandbouw een solide basis bestaat in de sector en de samenleving.”

Maar wat betekent dat? Misschien betekent het dat er een zekere overeenstemming is over het doel kringlopen te sluiten, maar niemand weet nog wat dit gaat betekenen voor de zaken die voor de afzonderlijke spelers werkelijk van belang zijn zoals inkomen van boeren, voedselprijzen en markten voor voedsel en grondstoffen. Hebben we het daarover, dan zal de basis wel wat smaller zijn dan de Minister veronderstelt.

Literatuur

Harry Lehmann, Christoph Hinske, Victoire de Margerie, Aneta, Slaveikova Nikolova, The Impossibilities of the Circular Economy, Routledge, 2023
https://www.taylorfrancis.com/books/oa-edit/10.4324/9781003244196/impossibilities-circular-economy-harry-lehmann-christoph-hinske-victoire-de-margerie-aneta-slaveikova-nikolova

Reinier de Man, Circularity Dreams: denying physical realities, in Lehmann et al. 2023, p. 3-10.

Landbouw, natuur en voedsel: waardevol en verbonden – Nederland als koploper in kringlooplandbouw, Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, September 2018 https://web.archive.org/web/20200929231232/https://www.rijksoverheid.nl/binaries/rijksoverheid/documenten/beleidsnota-s/2018/09/08/visie-landbouw-natuur-en-voedsel-waardevol-en-verbonden/visie-landbouw-natuur-en-voedsel-waardevol-en-verbonden.pdf

 

Kringlooplandbouw: een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouw, Wageningen University & Research, 8 september 2018. Hierin een filmpje met de titel Met kringlooplandbouw 70% meer voedsel produceren: https://youtu.be/bPqLiYKzYMg

____

 

Ulvene fra Evighetens Skog

De wolven uit het bos der eeuwigheid

Denne teksten på norsk

Grote thema’s

Voor mijn verjaardag kreeg ik van Hans het laatste boek van Knausgård, dat zijn titel ontleent aan een wat ooit de Russische dichteres Tsvetaeva (1892-1941). schreef:

Uansett hvor mye du mater ulven, vil den alltid se mot skogen. Vi er alle ulver fra evighetens skog (Hoeveel je een wolf ook te eten geeft, hij zal altijd naar het bos blijven kijken. Wij zijn allemaal wolven uit het bos der eeuwigheid). 

Dit citaat verwijst al naar een van de grote inhoudelijke thema’s van het boek: het wezen van leven en dood, het verlangen naar en mogelijkheden van onsterfelijkheid en wederopstanding. De grote thema’s sluiten naadloos aan op de thema’s van Min Kamp en Morgenstjernen. Min Kamp begint met de zinnen:

“For hjertet er livet enkelt: det slår så lenge det kan. Så stopper det. Før eller siden, en eller annen dag, opphører denne stampende bevegelsen av seg selv, og blodet begynner å renne mot kroppens laveste punkt, hvor det samler seg i en liten kulp, synlig fra utsiden som et mørkt og bløtlig felt på den stadig hvitere huden, alt mens temperaturen synker, lemmene stivner og tarmene tømmes.” (“Voor het hart is het leven eenvoudig: het klopt zolang het kan. Dan houdt het op. Vroeg of laat, op een of andere dag, houdt deze bonzende beweging vanzelf op en begint het bloed naar het laagste punt van het lichaam te stromen, waar het zich verzamelt in een kleine plas, van buitenaf zichtbaar als een donkere en zachte plek op de steeds witter wordende huid, terwijl de temperatuur daalt, de ledematen verstijven en de darmen leeglopen.”). 

Terwijl de dood van zijn vader in Min Kamp nog een relatief eenvoudig definitief proces is, ontstaan er in de volgende boeken toch complicaties. In Morgenstjernen vlucht de dood van de mens weg, zo erg zijn de verschrikkingen uit de Openbaring van Johannes. Niemand kan meer sterven. In dit laatste boek gaat het toch in de eerste plaats over het leven en over de dood als een eigenschap van de gewelddadige natuur, waar we ons tegen moeten verdedigen: “Vi lar drepe oss!” (“We laten ons vermoorden!”). 

 

Twee delen

Maar het boek zou geen Knausgård zijn als het niet uit duizenden tot in detail uitgewerkte gesprekken en kleine gebeurtenissen zou bestaan. Het boek bestaat uit twee delen. Het eerste deel speelt ten tijde van de kernramp in Tsjernobyl in Noorwegen. Het tweede deel speelt zich in Rusland af tot op dezelfde dagen als het verhaal van Morgenstjernen.

De hoofdpersoon in het eerste deel is Syvert. Hij komt net uit dienst en moet weer een normaal leven proberen op te bouwen. De stijl lijkt wel wat op Min Kamp waar we Knausgård als adolescent meemaken. Hier zien we Syvert, zijn broertje en zijn moeder naast allerlei vrij oppervlakkige contacten met vrienden op de sportclub en in het café. Deel 1 zou goed gebruikt kunnen worden door historici die in het leven van de jaren 80 geïnteresseerd zijn. Er gebeurt niet zo veel, maar er wordt veel gekletst, gefeest en versierd. Dat zou, afgezien van de mooie beschrijving van de relaties tussen Syvert, zijn moeder en zijn broertje, niet zo interessant geweest zijn als Syvert niet een doos liefdesbrieven in het Russisch aan zijn een paar jaar daarvoor bij een ongeluk omgekomen vader had gevonden. Hij laat de brieven vertalen door de schrijver Krag, die geen betaling verlangt. Alleen moet hij beloven het boek Misdaad en Straf van Dostojevski te lezen, een boek dat hij kort tevoren  had gekregen van de dominee bij wie hij zich uit de kerk had laten uitschrijven.

Uit de brieven van Asja komt een hopeloze intense relatie zonder toekomst naar voren. Je vermoedt bij het lezen van de laatste brief al dat Asja zwanger was van Syverts vader. Syverts moeder is ernstig ziek en hij moet een vakantiebaan zoeken om voor geld te zorgen. De enige baan die hij kan vinden is helpen bij een begrafenisondernemer. Het werk wordt weer met de nodige Knausgård-details beschreven.

In het tweede deel komen we Syvert weer tegen, gelukkig getrouwd met de vriendin waar hij in deel 1 verliefd op werd. Hij is nu zelf begrafenisondernemer. Hij heeft inmiddels de heimelijke vriendin van zijn vader opgespoord en een brief naar Rusland gestuurd. Asja leeft niet meer, wel haar dochter, die inderdaad Syverts halfzuster blijkt te zijn.

Het leven en de dood

Voor in het boek staat een citaat uit de Openbaring van Johannes, een ander citaat dan in Morgenstjernen. Daar ging het erom dat zelfs de dood geen uitweg meer biedt uit het lijden van de mens. Hier wordt het eind van de dood als een verlossing gezien.

“Hij zal alle tranen van hun ogen afvegen. En de dood zal er niet meer zijn. Niemand zal nog verdrietig zijn, treuren of pijn hebben. Want de eerste dingen zijn voorbij.”

Het tweede deel van dit boek bevat lange verhandelingen over leven en dood in de vorm van gedachten en projecten van Alevtina en haar vriendin Vasilisa.

Alevtina

Wij kijken terug op een eerder fase van het leven van Alevtina, waarin ze biologiestudent was en aan een doctoraalproject zou beginnen. Alevtina raakt geïnteresseerd in de manier waarop schimmels lange netwerken tussen bomen onderhouden. Die netwerken omspannen meerdere bomen. Voor de bomen heeft dat een voordeel dat ze van meer schimmels profiteren en voor de schimmels geldt hetzelfde. Zij begint te fantaseren over de mogelijkheid dat de verbindingen tussen alle bomen via de verschillende schimmels een soort neuraal netwerk vormen en dat het bos misschien wel een groot organisme vormt met een soort bewustzijn en levend in een totaal andere tijdsdimensie dan de mens. Hoewel ze als natuurwetenschapper eigenlijk niets moet hebben van zulke dwaze theorieën, begint ze die fantasieën wel steeds serieuzer te nemen. Ze bemachtigt een mooie studieplek op een instituut aan de Witte Zee waar ze aan een dissertatie zou kunnen werken. Als ze daar een paar dagen heeft doorgebracht, vindt ze in het bos in de buurt hallucinogene paddenstoelen, die ze als experiment opeet. Ze fantaseert daarbij nog dat die paddenstoelen een deel van het neurale netwerk van het bos zijn en dat ze zo nog directer contact met het bos kan krijgen. Net op het moment dat ze denkt dat ze geen enkele werking lijken te hebben krijgt ze een zware aanval van kotsneigingen en hallucinaties. Je kan het wel aan Knausgård overlaten zoiets te beschrijven. Ze overleeft dit, maar dit is niet alleen het einde van haar verblijf op het onderzoeksstation Belomorskaia, maar ook van haar biologieloopbaan.

Vasilisa

Haar vriendin Vasilisa is een heel ander type, geen natuurwetenschapper, zij schrijft gedichten en is vooral geïnteresseerd in literatuur, godsdienst en geschiedenis. Zij wil een een stuk over de geschiedenis van de onsterfelijkheid en van de opvattingen daarover publiceren. Een eerste versie hiervan maakt deel uit van het boek. In die zin lijkt het op het essay dat Egil in Morgenstjernen schrijft. Het hoofstuk van Vasilisa heet Evighetsulvene, de eeuwigheidswolven. Het bevat de centrale thema’s die in de boektitel tot uitdrukking komen. Het is een  nogal rommelig verhaal  met allerlei verwijzingen naar literatuur (vooral Tsvjetajeva,  Rilke en Tolstoi) en naar allerlei experimenten met levensduurverlenging, verjonging tot en met pogingen de dood volledig uit te bannen. Het klopt wat ze tegen Alevtina zegt: ” .. det er … som et … langt essay som går hit og dit som det lyster. Litt som en hund. Den svinser og svanser og snuser på alt som dukker opp i dens vei.” (“het is … als een … lang essay dat dan hier dan daar gaat waar het maar zin in heeft. Een beetje zoals een hond. Die kwispelt  en snuffelt aan alles wat op zijn pad verschijnt”).

Een centrale figuur is de bibliothecaris van het Rumantsjev-museum in Moskou aan het eind van de 19e eeuw, die door Tolstoi vooral bewonderd werd om zijn ascetische levenswijze: Fjodorov. Deze Fjodorov heeft een plan ontwikkeld met als doel de opstanding van iedereen die ooit gestorven is: “vi må gjenopplive alle mennesker som noensinne har levd. Det er vår oppgave og vår plikt. … … … vi må overvinne døden og utrydde den.” (“we moeten alle mensen die ooit geleefd hebben laten herleven. Dat is onze taak en plicht. … … … we moeten de dood overwinnen en hem uitroeien)”. De plannen van Fjodorov worden uitvoerig besproken in het essay van Vasilisa. Praktische problemen als ruimtegebrek op aarde worden van de hand gewezen. We zullen eenvoudig andere planeten gaan bevolken met de onbeperkte reismogelijkheden die er zullen zijn. Ook zal het mogelijk zijn in de baan van de aarde in te grijpen en zo door het hele heelal te zwerven.

Het essay vervolgt met amusante verhalen over demonstraties in Moskou tegen de dood met spandoeken als “NEE TEGEN DE DOOD” en “OUDERDOM IS EEN ZIEKTE” en allerlei experimenten met levensduurverlenging door bloedtransfusies en het in leven proberen te houden van afgehakte hondenkoppen tot en met pogingen tot hersentransplantaties. De geschiedenis van de onsterfelijkheid beweegt zich inmiddels steeds meer weg van de religieuze sfeer (opstanding van Christus, het laatste oordeel, etc.) in de richting van de wetenschap. De kerk heeft steeds minder over het eeuwige leven te zeggen, de biologie en de medische wetenschap steeds meer. Verder in het hoofdstuk leggen we nog een bezoek af aan een gebouw waar in grote tanks lijken met hun hoofd naar beneden in een vloeistof van -250 graden hangen, 6 lijken per tank, wachtend op hun wederopstanding. 

De ontknoping

Alevtina bezoekt met haar oude vader (die net 80 geworden is en haar echte vader niet is) het graf van haar moeder. Daar geeft hij haar de brief die Syvert al een tijd daarvoor naar haar inmiddels overleden moeder had gestuurd. Na lang aarzelen stelt zij hem voor om elkaar in Moskou te ontmoeten. Er volgt een ongemakkelijke ontmoeting, die zij na drie kwartier plotseling beëindigt. Tenslotte vindt er toch nog een tweede ontmoeting plaats waar ze allebei behoorlijk dronken worden en waar toch iets meer communicatie tot stand komt. Het verhaal gaat nu vooral over de intensiteit van hun familieband via hun overleden vader.

Ze spreken af dat ze elkaar later in Noorwegen opnieuw zullen zien. Inmiddels staat de morgenster weer hoog aan de hemel en is het weer net zo onaangenaam warm als in Morgenstjernen. Ook gebeuren er weer allerlei onverklaarbare dingen. Voordat hij naar huis vliegt, wordt hij opgebeld door zijn bedrijf: er is geen werk, er overlijdt niemand meer.

Het lezen waard?

Bijna 800 pagina’s lezen. Was het de moeite waard? Voor het leren van Noors in ieder geval wel. Ik had er een luisterboek bij gekocht, waardoor mijn uitspraak van het Noors ook beter geworden is. Maar inhoudelijk?

Natuurlijk is de typische Knausgård-stijl ook hier fantastisch: de precisie van de dialogen, de beschrijving van details in de gedachten van de hoofdpersonen en kleine dingen in hun omgeving. De meeste details lijken toch niet overbodig. De relatie tussen Syvert en zijn broertje is prachtig uitgewerkt. Toch wordt het soms vermoeiend als hij de lege gesprekken tussen Syvert en iemand in het vliegtuig of ergens in een café in detail weergeeft. Mensen zijn beleefd, maar er gebeurt niets. Levensecht en oersaai.

Interessant zijn de gedachten van de twee belangrijkste vrouwen in dit boek: van de doctoraalstudent biologie Alevtina en haar vriendin Vasilisa.  Hier worden de centrale thema’s rond leven, dood en onsterfelijkheid mooi uitgewerkt zonder tot vaste conclusies te komen, behalve dan dat we zien dat onsterfelijkheid van de religie en mystiek naar de concrete biologie is verhuisd. Maar wat betekent dat eigenlijk?

Ik vind dit boek minder geslaagd dan Morgenstjernen. Ten eerste gebeurt er in het eerste deel vrijwel niets en wordt er niets gedaan met het thema Tsjernobyl, behalve dat Syvert zich af en toe afvraagt wat radioactiviteit dan wel is. De enige echte verbinding met Rusland zijn de reizen van zijn vader (wat deed hij daar?) en de heimelijke verhouding met Asja. Ten tweede is er aan het eind van een echte ontknoping geen sprake: een ongemakkelijk gesprek en een afspraak naar Noorwegen te komen terwijl die rare ster weer schijnt en er weer niemand dood lijkt te gaan.  Ten derde voegt de verschijning van die morgenster niets toe aan wat er al in Morgenstjernen staat. Ten vierde denk ik dat je met het thema onsterfelijkheid wel iets meer zou kunnen doen. Ik denk aan de uitzichtloosheid en zinloosheid van een leven zonder dood.

Na bijna 800 pagina’s ben ik niet echt tevreden. Hij schijnt nog een afsluiting in voorbereiding te hebben. Het wordt dus een trilogie. Afwachten dan maar hoeveel pagina’s het zullen zijn.

 

Naschrift op 7 februari 2023: 
met eeuwig leven geen toekomst!

Gisteren bezochten wij het theatrale concert van But What About met de titel About Time. De Tijd werd gespeeld door de 'performer' Sofie Kramer die in een drie kwartier durende voorstelling allerlei ideeën, theorieën en verhalen over het voetlicht brengt en daarbij de muziek professioneel verstoort. Bij de voorstelling moest ik denken aan het hier besproken boek van Knausgård, vooral aan het lange essay van Vasilisa en de discussies daarover met haar vriendin Alevtina: "Tanken er at evigheten har begynt. Det er det som har forandret seg. Framtiden har forsvunnet og evigheten har begynt (p. 465). ("De gedachte is dat de eeuwigheid begonnen is. Dat is wat er veranderd is. De toekomst is verdwenen en de eeuwigheid is begonnen"). Deze gedachten sluiten naadloos aan op Vasilisa's gedachten over onsterfelijkheid. Op het moment dat iedereen onsterfelijk is, verdwijnt de tijd en daarmee de toekomst. Met het eeuwige leven hebben we geen toekomst meer, lijkt de centrale boodschap te zijn. Tijdens het concert gisteren werden vanzelfsprekend ook dit soort thema's door De Tijd aangeroerd. Tijd, onsterfelijkheid, laatste oordeel, etc.

___

 

 

Ulvene fra Evighetens Skog

Dette er en rask oversettelse fra den nederlandske originalen og kan inneholde flere feil i ordvalg og grammatikk. Norsk er ikke mitt morsmål.

Reinier

Store temaer

Til bursdagen min ga Hans meg den siste bøken av Knausgård. Dens tittel er basert på setningene skrevet av den russiske dikteren Tsvetajeva (1892-1941):

“Uansett hvor mye du mater ulven, vil den alltid se mot skogen. Vi er alle ulver fra evighetens skog.”

Denne siteringen viser til ett av de store temaene i bokens innhold: livens og dødens vesen og lengsel etter og muligheter for udødelighet og oppstandelse fra døden, temaer som er en umiddelbar fortsettelse av Min Kamp og Morgenstjernen. Min Kamp begynner med:

“For hjertet er livet enkelt: det slår så lenge det kan. Så stopper det. Før eller siden, en eller annen dag, opphører denne stampende bevegelsen av seg selv, og blodet begynner å renne mot kroppens laveste punkt, hvor det samler seg i en liten kulp, synlig fra utsiden som et mørkt og bløtlig felt på den stadig hvitere huden, alt mens temperaturen synker, lemmene stivner og tarmene tømmes.”

Mens farens død i Min Kamp er forestilt som en relativt enkel og definitiv prosess, utvikler seg komplikasjoner i de følgende bøkene. I Morgenstjernen flykter døden fra menneskeheten: så forferdelige er grusomhetene fra Johannes Åpenbaringer. Ingen kan dø lenger. I den siste boka handler det derimot først og fremst om livet. Døden er fremstilt som egenskap ved den voldsomme naturen vi må forsvare oss mot. “Vi lar drepe oss!

To Deler

Men boken ville ikke vært en Knausgård, hvis den ikke hadde inneholdt tusenvis av detaljerte samtaler og små tilsynelatende uviktige hendelser. Boka består av to deler. Den første delen spilles under dagene av atomulykken i Tsjernobyl. Den andre delen spilles i Rusland i vår tid til og med dagene av Morgenstjern-historien.

Hovedpersonen i første del er Syvert. Etter sin militærtjeneste kommer han hjem og må prøve å bygge opp et normalt liv igjen. Stilen ligner passasjene i Min Kamp hvor vi var vitne til Knausgård i hans tidligere liv. Her ser vi Syvert, broren og moren hans, i tillegg til mange overfladiske kontakter med venner på fotballtrening og i kafeen. Del 1 kunne godt brukes av historikere som er interessert i samfunnet i 1980-tallet. Egentlig skjer det ikke mye, men det er mye prating, festing og flørting. Bortsett fra den vakre beskrivelsen av forholdene mellom Syvert, moren og broren, hadde de kapitlene ikke vært særlig interessante, hvis Syvert ikke hadde funnet en eske med kjærlighetsbrev på russisk til faren sin, som døde i en ulykke noen år tidligere. Han lar dem oversette av forfatteren Krag som ikke krever betaling. Han må bare love å lese Dostojevskijs Forbrytelse og Straff. Brevene fra den russiske kjæresten Asja avslører et håpløst intenst forhold uten framtid. Når du leser det siste brevet, mistenker du allerede at Asja var gravid med faren til Syvert.

Moren til Syvert er alvorlig syk og han må finne seg sommerjobb for å skaffe penger. Han finner ikke en annen jobb enn å hjelpe til i et begravelsesbyrå. Arbeidet er beskrevet med de vanlige Knausgård-detaljene.

I andre del møter vi Syvert igjen, lykkelig gift med Lisa, jenta han var forelsket i i bokens første del. Nå driver han sitt eget begravelsesbyrå. I mellomtiden har han sporet opp sin fars hemmelige kjæresten Asja og har skrevet et brev til henne. Asja har allerede dødd, men datteren Alevtina, som faktisk viser seg å være halvsøstera hans, er i live.

Liv og død

Teksten fra Johannes Åpenbaring Knausgård siterer foran i boken er helt annerledes enn teksten han bruker i Morgenstjernen. Da var budskapet at selv døden ikke ga noen mulighet til å flykte fra menneskelig lidelse. Sitat i denne boka interpreterer heller dødens forsvinning som forløsning:

“Han skal tørke bort hver tåre fra deres øyne,
og døden skal ikke være mer,
heller ikke sorg eller skrik eller smerte.
For de som en gan var, er borte.”

Denne bokens andre del inneholder lange avhandlinger om liv og død i form av tanker og prosjekter til Alevtina og venninnen hennes Vasilisa.

Alevtina

Vi ser tilbake på en tidligere fase i Alevtinas liv, der hun var biologistudent og skulle starte på et prosjekt i forbindelse med doktorgradsstudiet hennes. Hun blir interessert i måten sopp danner lange nettverk mellom trær, som spenner over flere trær. Fordelen for sopp er at de profitterer på næringsstoffer fra flere trær og for trær gjelder det samme. Alevtina utvikler fantasier at soppene danner et slags nevralt nettverk mellom trærne. Kanskje skogen kan oppfattes som en veldig stor selvbevisst organisme som lever i en helt annen tidsdimensjon.

Vanligvis tar hun som naturvitenskaplig utdannet person slike fantasier ikke på alvor. Likevel fortsetter hun tankene i denne retningen og finner en god studieplass på et Instituut ved Hvitehavet for å jobbe med doktoravhandlingen sin. Etter å ha tilbrakt noen dager på instituttet, oppdager hun hallusinogene sopp i den nærliggende skogen. Som eksperiment spiser hun disse soppene, mens hun fantaserer at soppene er skogens nevrale nettverk og at hun på denne måten kan få umiddelbar kontakt med skogen. Akkurat når hun tror de ikke ser ut til å ha noen effekt, får hun et alvorlig anfall av oppkast og hallusinasjoner. Man kan overlate til Knausgård å beskrive noe slikt. Hun overlever, men dette er ikke bare slutten på oppholdet ved forskningsstasjonen Belomorskaia, men også på biologikarrieren hennes.

Vasilisa

Venninnen hennes Vasilisa er helt annerledes, ikke en naturvitenskaplig forsker. Hun skriver dikt og er hovedsaklig interessert i litteratur, religion og historie. Hun prøver å publisere et essay om udødelighetens historie og om skiftende syn på den. Essayets første version er et kapittel i denne boken, som har en lignende funksjon på Egils essay i Morgenstjernen. Kapitlet, Evighetsulvene, inneholder de sentrale temaene som er uttrykt i boktittelen.

Kapitlet er temmelig ustrukturert med alle slags referanser til litteratur (spesielt Tsvjetajeva, Rilke og Tolstoj) og til mange eksperimenter med livsforlengelse, foryngelse og forsøk på fullstendig utrydding av døden. Det hun sier til Alevtina stemmer: ” .. det er … som et … langt essay som går hit og dit som det lyster. Litt som en hund. Den svinser og svanser og snuser på alt som dukker opp i dens vei.”

En sentral person er bibliotekaren ved Rumachev-museet i Moskva på slutten av 1800-tallet, som Tolstoi fremfor alt beundret for sin asketiske livsstil: Fjodorov. Denne Fjodorov hadde utviklet en plan for oppstandelsen til alle som noen gang har dødd: «vi må gjenopplive alle mennesker som noen gang har levd. Det er vår oppgave og vår plikt. … … … vi må overvinne døden og utrydde den.” Fjodorovs planer diskuteres i detalj i Vasilisas essay. Fjodorov ser ikke noen praktiske problemer som mangel på plass på jorden: vi vil ganske enkelt befolke andre planeter med de grenseløse reisemulighetene i framtida. Da ville det også være mulig å endre jordens bane og dermed streife rundt i hele universet.

Essayet fortsetter med morsomme historier om demonstrasjoner i Moskva mot døden med bannere som «NEI TIL DØDEN» og «ALDER ER EN SYKDOM» og om alle slags eksperimenter med å forlenge levetiden gjennom blodoverføringer og forsøk å holde avkuttede hundehoder i live til og med forsøk på hjernetransplantasjoner. Udødelighetens historie beveger seg stadig bort fra den religiøse sfæren (Kristi oppstandelse, den siste dommen osv.) i retning av vitenskap. Kirken har mindre og mindre å si om evig liv, biologi og medisin mer og mer. Senere i kapitlet besøker vi en bygning hvor flere lik henger hodet ned i en væske på -250 grad i store tanker, 6 lik per tank, og venter på oppstandelsen sin.

Oppløsningen

Sammen med sin gamle far (som nettopp har fylt 80 år, og ikke er hennes biologiske far) besøker Alevtina morens grav. Der gir han henne brevet som Syvert hadde sendt for lenge siden til hennes mor. Etter en lang nøling foreslår hun å møtes i Moskva. Det oppstår et vanskelig møte, som hun plutselig avslutter etter 45 minutter. Neste dag blir de enige om å møtes igjen. Da blir de begge blir ganske fulle og det etableres litt mer kommunikasjon. Fra nå handler historien først og fremst om det sterke familiebåndet deres gjennom deres døde far.

De blir enige om å møtes senere i Norge. Igjen står morgenstjernen høyt på himmelen og været er like ubehagelig varmt som i Morgenstjernen. Igjen skjer alle slags uforklarlige ting. Før Syvert reiser hjem, ringer hans begravelsebyrået ham: det er ikke noe arbeid, ingen dør lenger.

Verdt å lese?

Jeg leste 800 sider på norsk. Var det verdt det? Ja, til å lære norsk var det utvilsomt et effektivt bidrag, også fordi jeg hadde også skaffet meg en lydbok for å forbedre uttalen min. Men innholdet?

Selvsagt er den typiske Knausgård-stilen også her fantastisk: presisjonen i dialogene, beskrivelsen av detaljer i tankene til hovedpersonene og småting i deres miljø. De fleste detaljene virker uansett ikke overflødige. Forholdet mellom Syvert og lillebroren er veldig vakkert utarbeidet. Likevel blir det noen ganger slitsomt når han detaljerer de tomme samtalene mellom Syvert og noen på flyet eller et sted på en kafé. Folk er høflige, men ingenting skjer. Naturtro og kjedelig.

Særlig interessante er tankene til de to viktigste kvinnene i denne boken: Alevtina, doktorgradsstudent i biologi, og venninnen dikteren Vasilisa. De sentrale temaene liv, død og udødelighet er pent utdypet uten å komme til sikre konklusjoner, bortsett fra at vi ser hvordan det udødelighetstemaet har beveget seg fra religion og mystikk til konkret biologi. Men hva betyr det egentlig?

Jeg synes denne boka er mindre vellykket enn Morgenstjernen. For det første skjer det nesten ingenting i første del og nesten ingenting gjøres med Tsjernobyl-temaet, bortsett fra at Syvert av og til lurer på hva radioaktivitet er. Den eneste virkelige forbindelsen med Russland er farens reiser (hva gjorde han der?) og den hemmelige affæren med Asja. For det andre finnes det ingen klar oppløsning på slutten: en vanskelig samtale og en avtale om å komme til Norge mens den rare stjernen skinner igjen og ingen ser ut til å dø. For det tredje tilfører utseendet til den morgenstjernen ingenting til det som allerede ble skrevet i Morgenstjernen. For det fjerde synes jeg man kan gjøre litt mer med temaet udødelighet. Jeg tenker på håpløsheten og meningsløsheten i et liv uten død.

Etter nesten 800 sider er jeg ikke helt fornøyd. Han ser ut til å ha en ny bok under forberedelse. Så det blir en trilogi. Bare vent og se hvor mange sider Knausgård trenger da.

 

 

Etterskrift 7. februar 2023: 
med evig liv ingen framtid!

I går besøkte vi teaterkonserten av But What About med tittelen About Time. 'Tiden' ble spilt av 'performer' Sofie Kramer, som presenterer alle slags ideer, teorier og historier i en 45-minutters forestilling, og dermed profesjonelt forstyrrer musikken. Forestillingen fikk meg til å tenke på boka av Knausgård som jeg har omtalt her, spesielt på det lange essayet av Vasilisa og diskusjonene om det med venninnen Alevtina: "Tanken er at evigheten har begynt. Det er det som har forandret seg. Framtiden har forsvunnet og evigheten har begynt" (s. 465). Disse tankene kobles sømløst sammen med Vasilisas idéer om udødelighet. Øyeblikket alle er udødelige, tiden forsvinner og med det framtiden. Med evig liv har vi ikke lenger framtid, ser ut til å være det sentrale budskapet. Under konserten i går ble denne typen temaer selvfølgelig også berørt av 'Tiden'. Tid, udødelighet, sist dom osv.

___

Schaatsen

Afscheid

Daar liggen ze dan, die mooie oude lage noren, in een vitrine van de Leidse kringloopwinkel. Datum 22 december 2022. Tien minuten voor deze foto had ik ze ingeleverd. Ze liggen voor € 10 te koop. Ik overweeg nog om ze terug te kopen. Ook Petra vindt dit geen goed idee. Ik kan eigenlijk niet meer schaatsen en pogingen daartoe zouden zeker wel gevaarlijk maar misschien niet leuk zijn. De laatste keer dat ik langer dan een kilometer geschaatst had, was in februari 2012, meer dan elf jaar geleden. Toen ik bijna twee jaar geleden nog even op het slootje bij het huis een baantje reed, kon ik het eigenlijk niet meer. Einde verhaal.

De laatste keer – 14 februari 2021

Onder leiding van de glazenwasser

Ik was nooit een goede schaatser. Ik had wel schaatsen in de late jaren 50, van die houten lage noren die je onder moest binden, maar schaatsen kon ik niet. Nu waren er ook nauwelijks schaatsmogelijkheden waar wij woonden bij bos en heide. Een klein stukje het bos in vanaf de Ginkelse Heide was er wel een heel klein plasje, de Heideblom, en als dat in de winter dichtvroor, kon je daar wel schaatsen. Dan was het er ook behoorlijk druk. De hele jeugd van de omgeving draaide daar kleine rondjes. Dat mocht van de glazenwasser, die spontaan de leiding op zich had genomen, maar in één richting. Hij eiste absolute gehoorzaamheid, ook als hij je een bezem gaf om de sneeuw van de baan te vegen. De plas was zo klein dat de bochten er niet zonder ‘beentje over’ gereden konden worden. Nu kon ik geen beentje over zodat veel van mijn rondjes in de bosgrond aan de rand van de plas eindigden, terwijl inmiddels de leren riempjes van mijn houten schaatsen zo waren verschoven dat mijn schaatsen hoeken van bijna 45 graden met mijn schoenzolen maakten.

Er waren ten Zuiden van Ede wel schaatsmogelijkheden. Sommige klasgenoten fietsten wel naar de bevroren uiterwaarden van de Rijn maar vaak was schaatsen daar niet ongevaarlijk door de wisselende waterstanden. Ik heb het nooit geprobeerd.

Of ik tijdens mijn studietijd tussen 1968 en 1977 in Utrecht en Groningen ooit geschaatst heb, weet ik niet.

Molen- en grachtentochten in de jaren 80 en 90

Vanaf 1978 woonde ik in Leiden. Ik kan me prachtige schaatstochten door de stad herinneren. Alle grachten waren dan dichtgevroren en je kon gewoon onder de meeste bruggen doorschaatsen.

Molentochten

Het toppunt van schaatsplezier waren de molentochten die ik vanaf de vroege jaren 80 tot de late jaren 90 regelmatig gereden heb, vanaf rond 1985 met Petra.

1981

De eerste molentocht waarvan ik foto’s bezit was in 1981 samen met Willem Raadsveld en mijn broer Huibert. Hier rijd ik op mooie lage noren, terwijl Huibert een wat hoger model bezat. Ik kan mij herinneren dat het bij hem uren duurde voor de pijn in zijn voeten afnam.

1987

Met Petra heb ik diverse molentochten gereden. Hieronder foto’s van de molentocht op 1 februari 1987. We reden 30 km, wat ook op de medailles te lezen is. Petra op kunstschaatsen met witte laarsjes en ik op mijn lage noren.

1997

Op de medaille van één laatste tochten staat de datum 1 januari 1997. Petra had mij met de kinderen naar Rijpwetering gereden en daarna ben ik alleen verder geschaatst.

Er stond een akelige oostelijke wind. Ik kon eigenlijk nog steeds niet schaatsen. Onderweg wees mij een collega erop dat ik het gewicht te veel naar voren legde (zoals bij skiën) en dat ik het beter meer naar mijn hakken kon verplaatsen. Ik was hem dankbaar, want sindsdien ging het veel beter.

Tamelijk uitgeput kwam ik naar huis (hoe weet ik niet meer) of eigenlijk naar de buren waar Petra al op bezoek was.

Medailles van Molentochten tussen 1986 en 1997

Niet veel later reden Petra en ik de lange afstand van de molentocht: 50 km, best een lange afstand voor iemand die niet goed kon schaatsen en ook best lang voor een tocht op kunstschaatsen!

 

Voor Petra zou dit al bijna het einde van haar schaatscarrière zijn, want in december 2002, toen ze met de kinderen wilde gaan schaatsen, brak ze haar pols al voordat ze een meter op de schaatsbaan van de IJsclub Warmond had geschaatst.

Op de ijsbaan van Warmond

Vanaf 1992 woonden we in de Merenwijk op de grens met Warmond. Niet ver van ons huis lag – en ligt nog steeds – de baan van de Warmondse IJsclub. In de jaren 90 en in het begin van deze eeuw vroor die baan nog regelmatig dicht en kon je er leuk schaatsen. Het komt de laatste tijd nauwelijks meer voor. Hier een paar foto’s van de jaren 2008 tot 2013,

Verschillende tochten

Medailles van Weerribbentocht en Plassentocht

Een geweldige toerschaatser ben ik nooit geworden. Toch heb ik behalve de Molentochten af en toe een andere tocht geschaatst. Eén keer ben ik met mijn zuster Hanneke ergens bij de Wieden gaan schaatsen. Het was snijdende Oostenwind. Aan het eind van de tocht werd ik verstijfd van kou over het ijs geblazen en kon nauwelijks remmen. Ik heb er geen foto’s van. Ik weet nog dat ik door sneeuwstormen door de polders naar huis ben gereden.

Een van de eerste tochten waarvan ik plaatjes heb is een volgende keer in de kop van Overijssel, de Weerribbentocht in 1994.

Het duurde best lang voordat ik weer eens zo’n lange tocht maakte: in 2009 de Plassentocht bij Kortenhoef en in 2012 de Wiedentocht vanaf St. Jansklooster. Ik  naderde de leeftijd van 64 jaar. Daarna heb ik eigenlijk nooit meer geschaatst. Toen ik vorig jaar nog een paar honderd meter op het slootje bij ons huis probeerde te schaatsen, kon ik het eigenlijk niet meer. Het was voorbij.

__________

Nostalgie bij 62 graden Fahrenheit

 

Speciale operatie, speciale gasprijzen

Ruslands speciale operatie zorgt voor veel ellende niet alleen voor de mensen in de Oekraïne maar zeker ook voor Russische soldaten die zonder opleiding en zonder wapens voor hun vaderland mogen gaan sterven. Dan valt de last die wij ervan hebben natuurlijk wel mee.

In oktober gebruikten wij ongeveer de helft van vorig jaar, in november een derde!

De gigantisch gestegen gasprijzen dwingen ons eindelijk eens wat zuiniger met energie om te gaan. Het goede nieuws is dat het helemaal niet zo moeilijk is om gas te besparen en het is nog goed voor het klimaat ook. Een paar graden lagere kamertemperatuur doet wonderen. Zelf gebruikten wij in oktober de helft van vorig jaar oktober, niet alleen doordat het een zachte oktober was, maar ook omdat we de thermostaat op 18 gezet hebben. In november gebruikten wij een derde van het jaar daarvoor. Wij zijn niet de enigen.

Toevoeging februari 2023: in januari 2023 gebruikten wij minder dan 50% van het gemiddelde gebruik van tussenwoningen, zelfs minder dan het normverbruik voor flats: 96 m3. Enige maatregel: thermostaat op 18 en alleen de woonkamer verwarmen tot een uur of 10 's avonds.

20 graden kamertemperatuur: burgerrecht?

Heel Nederland is tientallen procent minder gaan gebruiken. Wat dat betreft mogen we Poetin een heel klein beetje dankbaar zijn. Hoge gasprijzen zijn een voorwaarde voor klimaatvriendelijk gebruik. Ongemerkt zijn wij de laatste decennia zo gewend geraakt aan kamertemperaturen van minimaal 20 graden dat het lijkt of dit een soort burgerrecht is: in de winter is het binnenshuis 20 graden. Onzin natuurlijk. Het heeft even zo geleken, maar het is vroeger meestal anders geweest en het is niet gegarandeerd in de toekomst. In ieder geval is de tijd van goedkoop gas – de hoofdoorzaak van de massale energieverspilling – voorbij, iets eerder dan we hadden voorzien.

De kolentijd

Tot de ontdekking van grote gasvoorraden in Nederland stookte bijna iedereen op kolen. Een enkele welgestelde burger had een olietank in de tuin ingegraven en had een centrale verwarming op oliestook. Het gros van de bevolking had een kolenkachel in de woonkamer en misschien nog een tweede kachel in de keuken of nog een derde in de zitkamer. Bijna niemand verwarmde slaapkamers of gangen.

Een advertentie uit de Telegraaf van 1929 voor kachels naast een advertentie voor Jaeger ‘ondergoederen’
Groningen

In de vroege vijftiger jaren woonden wij in een bovenwoning in Groningen. We hadden daar een eenvoudige potkachel staan. In voorjaar van 1952 was het erg koud en mijn moeder vroeg zich af of ze het met de ingekochte voorraad kolen wel zouden redden. Ik citeer uit één van de zeldzame brieven van haar uit die tijd. Ze schreef aan haar zuster:

“Al heet het hier lente, toch giert er sinds enige dagen een ijskoude wind en heeft het vandaag de hele dag gesneeuwd en er ligt dan ook een dik pak sneeuw. Jij vindt dat misschien doodgewoon maar ons valt het bitter tegen, het voorjaar begon zo mooi, er was zelfs zo’n warme dag dat de kinderen al zonder jas buiten speelden, maar allen de volgende dag snipverkouden waren. Bovendien liggen er nog maar een paar kitjes kolen in het kolenhok terwijl onze begroting eigenlijk geen nieuwe kolenrekening toelaat.”

Ede

Toen wij in 1954 naar Ede verhuisden, kwam de Groningse kachel in de keuken te staan en voor de woonkamer werd een grote luxe Juncker & Ruh (zie plaatje) aangeschaft, prachtig roodbruin geëmailleerd met een hoog stookvermogen, nodig om bijna de hele benedenetage van warmte te voorzien. Of de kachel in de keuken altijd brandde, weet ik niet meer. Kolenkachels kan je natuurlijk niet snel even aan en uit zetten. Als het koud werd in oktober dan werd de kachel aangemaakt (met wat kranten of hout en petroleum) en in maart ging hij weer uit. ‘s Nachts gloeide de kachel een beetje door en in de ochtend werd de kachel weer opgerakeld en werd de asla geleegd.

Zo’n mooie Juncker & Ruh hadden wij. Nu tweedehands te koop.

Als jongen van rond 8 jaar mocht ik ‘s ochtends vroeg de kolenkit gaan vullen in het kolenhok. Of ik de kit in de kachel mocht legen, betwijfel ik. Het kolenhok werd aan het eind van de zomer of in de herfst weer bijgevuld. Ik herinner me dat we ‘nootjes 3’ of ‘nootjes 4’ antraciet bestelden. Dan kwamen er sterke mannen met zwarte handen en zwarte gezichten met zware zakken op hun rug de tuin in lopen. Kolen gingen per mud, 100 liter. Zo’n mud woog wel 50 kilo. Het regelen van de kachel ging met schuifjes die je open of dicht kon zetten en een onmisbaar hulpmiddel bij het onderhoud van het kolenvuur was een pook, die altijd bij de kachel hing. Kolenkachels hadden soms rare kuren, waarvan het spontaan ‘ploffen’ een bekende was. Kolendampvergiftiging was minder onschuldig.

In onze zitkamer stond vanaf een bepaald moment een petroleumkachel.

Zestig graden

Merkwaardig genoeg rekenden wij thuis de temperatuur in graden Fahrenheit. Dat was al lang niet meer gebruikelijk. Toen de ‘meester’ op school vroeg hoe warm het bij ons thuis was, stak ik meteen mijn vinger omhoog en zei ‘zestig en soms wel een zeventig’. Er volgde een lachsalvo. Inderdaad was zestig onze norm voor de verwarming overdag. Dat is 15½ graad. Daarmee zijn weinig mensen tegenwoordig tevreden. Toch zijn wij niet van de kou omgekomen. Wel droegen wij vaak dikke truien. Als we ‘s avonds gezellig in de enige verwarmde kamer zaten naar de radio te luisteren, kon het wel eens bijna 70 graden (21 graden Celsius) worden, maar dat was een hoge uitzondering en dan zaten we te puffen van de hitte.

Aan het gas

In 1959 werd een gigantische gasvoorraad in Slochteren gevonden. Het duurde nog geen tien jaar voordat iedereen op aardgas was overgestapt. Het gasnet werd gemoderniseerd en uitgebouwd. Alle tot dan nog op stadsgas werkende toestellen werden gratis omgebouwd. In 1960 verhuisden wij van ons grote vrijstaande huis op de Arnhemse weg naar een rijtjeshuis op de Nieuwe Kazernelaan. Of wij in het grote huis al aardgas hadden, weet ik niet. Wel herinner ik mij dat er ‘meneren’ kwamen om ons ETNA gasfornuis om te bouwen, dat wil zeggen om andere branders te plaatsen. Op oudejaarsavond 1963 zat heel Nederland (wij ook) aan de radio gekluisterd om naar Wim Kan te luisteren. Zijn conference heette toen “12 miljoen oliebollen op aardgas“.

Onze kat gerieflijk bij de gashaard (1967)

Misschien heeft de kolenkachel er nog even gestaan, maar in ieder geval kregen wij op de Nieuwe Kazernelaan al snel een moderne gaskachel in de woonkamer. De petroleumkachel kreeg een plaatsje op Augusts kamer. Naast die kachel stond een vat met petroleum dat je af en toe moest bijvullen uit een groot vat dat buiten bij de keuken stond. Niet veel later kregen Huibert en ik een op aardgas werkende gevelkachel, een kachel zonder schoorsteen aangesloten op een gat in de gevel. Toch herinner ik mij dat we, als het koud was, met z’n drieën (Huibert, Hanneke en ik) in de woonkamer huiswerk zaten te maken, één aan de secretaire van mijn moeder en twee aan de eettafel. August zat boven bij zijn petroleumkachel. Centrale verwarming hebben wij nooit gehad.

En nu?

Dit is zo’n vijfenvijftig jaar geleden. Aan al die nostalgie naar gezellige kolenkachels en ijskoude kamers hebben we natuurlijk nu niet veel. Maar misschien is het toch goed om eraan herinnerd te worden dat wij niet van de kou zijn doodgegaan bij onze zestig graden (15½ graad Celsius). Een verlaging van de kamertemperatuur van een paar graden is een gigantische bijdrage aan energiebesparing. Een overheid die serieus inzet op duurzaamheid en niet afhankelijk wil zijn van Poetins en Oliesjeiks moet niet in de eerste plaats energierekeningen gaan subsidiëren maar toch eens gaan nadenken over de verlaging van BTW op dikke truien en het aanbieden van gratis breicursussen. Een woonkamer hoeft natuurlijk niet heel warm te zijn zolang de bewoners het maar warm hebben.

__________