Fehler machen jetzt die anderen!
Tegelijk met mijn baanbrekende werk voor de Enquetekommission kreeg ik van het bureau iku uit Dortmund het verzoek om deel te nemen aan een van hun projecten voor diezelfde commissie. Het ging over de milieueffecten van de textiele keten. Het was een complex onderwerp. Er waren zoveel verschillende productieprocessen, grondstoffen en chemicaliën bij betrokken dat het bijna onmogelijk was om er een eenvoudige beeld van te schetsen, laat staan om met beleidsaanbevelingen te komen. Ook de politieke context van het project was lastig. Het bureau in Dortmund had de opdracht voor een voorstudie te danken aan goede relaties met bondsdagleden van de SPD en critici uit de Milieubeweging. Er kwam een tweede opdracht aan een ander bureau, gesteund door de CDU en hun vriendjes in de industrie. We leverden een dik rapport af met veel hiaten in de gegevens en met onvermijdelijk fouten in de details. Het eind van het liedje was dat de SPD-leden van de commissie geneigd waren ons rapport te ondersteunen en de CDU-leden het concurrerende rapport. Van een echt succes was geen sprake.
Toch gaf men ons de mogelijkheid een voorstel te doen voor een hoofdstudie. Tijdens een vergadering in Dortmund bespraken wij dit vervolg. Ik trok, zoals zo vaak, de leiding van deze vergadering naar me toe. Op een bepaald moment liep ik naar een flipchart en schreef daar rustig de volgende woorden op: “Motto für die zweite Phase: Fehler machen jetzt die anderen!”. Men vroeg zich af wat ik daarmee bedoelde. Ik zei dat we tijdens de eerst fase in de val waren gelokt door over allerlei zaken te schrijven waar we nauwelijks verstand van hadden. Daardoor waren grote fouten ontstaan. We zouden ervoor moeten zorgen dat technisch-inhoudelijke zaken door deskundigen zouden worden besproken en niet door ons. Dan konden zij de fouten maken. Wij zouden de discussie tussen deskundigen organiseren: daar hadden wij verstand van. Zo gezegd, zo gedaan. Ik kreeg ondersteuning voor mijn idee en ik werd in de tweede fase projectleider toen we de opdracht inderdaad kregen.
Interviews en de organisatie van een workshop
De tweede fase werd inderdaad iets heel anders dan de eerste. Ik had de projectleiding en de eerste gemeenschappelijke vergadering vond in Hotel Stad Munster in Winterswijk plaats op 3 en 4 mei 1993. Intussen hadden wij een Arbeitsgemeinschaft Textil gevormd, waarbij een medewerker van het Instituut MUT in Jülich zich aangesloten had. Op 3 mei hadden we een gemeenschappelijk diner en op 4 mei bespraken we de hele praktische planning van het projekt. Na een tweede vergadering in Dortmund begon eind mei de interviewstudie.
We hielden een groot aantal interviews met allerlei deskundigen uit het bedrijfsleven, belangenorganisaties, wetenschap en beleid. Ik was kort voor de zomervakantie van 1993 vaak onderweg in Duitsland, soms met Frank Claus maar vooral met Elisabeth Völkle. Op kantoor had ik een heel goede administratieve kracht, Christel Davidzon, die niet alleen telefoontjes kon aannemen maar de hele workshop vanuit Leiden tot in de puntjes organiseerde. Zij regelde ook de locatie, de Evangelische Akademie van Arnoldshain, niet ver van Frankfurt bij het S-Bahn-station Oberursel.
Bij de organisatie van de workshop bleek dat we nog steeds niet helemaal door de industrie en hun CDU-vrienden geaccepteerd werden. Wij hadden een aantal mensen uit de chemische industrie uitgenodigd. Deze mensen raadpleegden hun branche-organisatie VCI en na overleg met die organisatie zagen alle vertegenwoordigers van de chemie-branche af van deelname. Daarmee viel onze workshopopzet in duigen. Persoonlijk nam ik toen contact op met de bestuurders van VCI. Ik had daar inmiddels een positief imago na mijn historische overwinning in de Winterscheider Mühle. De VCI veranderde van mening. Er was één probleem. Nu wilden er veel te veel mensen uit de industrie deelnemen. Over kuddegedrag gesproken!
Inmiddels ronden wij een eerste versie van de studie af, die we als “Unterlage” bij de Workshop konden gebruiken.
Ich war mal Chemiker
Op 6 oktober 1993 reed ik naar Arnoldshain. Ik reed tegen middernacht nog even naar het S-Bahn-station Oberursel om een paar mensen van de trein te halen. Bij het station reed ik, met een auto vol Duitsers, honderd meter door een straat tegen het eenrichtingsverkeer in. Het was er uitgestorven. Ik herinner me nog het gegil achter me: “Herr Dr. de Man – hier können Sie nicht fahren!“. Ik antwoordde: “Ich kann das!” en gaf nog eens goed gas.
De volgende ochtend om 10 uur begon de workshop met een “Vorstellungsrunde“. Alle deelnemers moesten kort hun naam, hun organisatie of bedrijf noemen en een paar verwachtingen uitspreken. Er zaten nu veel meer Chemici dan gepland, allemaal bij elkaar aan de linker kant. Beter te veel dan helemaal geen. De tafels stonden in het rond opgesteld en ik begon van links en werkte alle deelnemers af totdat ik bij mezelf kwam. Ik stelde mijzelf voor. Zoals iedereen vertelde ik ook iets over mijn opleiding. Ik zei dat ik chemicus was maar corrigeerde mezelf snel: “Ich war mal Chemiker! Mijn laboratoriumjas heb ik in het laatste laboratorium waar ik chemie heb bedreven, laten hangen. Sindsdien kan ik mezelf geen chemicus meer noemen.”Misschien paste deze ironie niet helemaal in deze omgeving, want ik zag een paar boze gezichten. Eén deelnemer nam het woord: “Volgens uw definitie van een chemicus zijn wij hier allemaal geen chemicus meer!”. Ik bevestigde dit en zei (ik dacht ironisch): “Nee, u bent ook geen chemicus meer”. Ik zag nu een aantal van die oude Duitse koppen gevaarlijk rood worden. Had ik iets verkeerds gezegd?
De workshop liep hierna gesmeerd. Na inleidingen door Frank Claus en mij en een soort co-referaten door een aantal deelnemers discussieerden wij over Informatiemanagement, labels voor textiel en taken voor de politiek. Frank Claus eindigde de vergadering met een kleine samenvatting. Om vijf uur konden we naar huis. Ik kan me er weinig meer van herinneren.
Geen samenvatting meer nodig
Het grootste deel van het rapport was al klaar. We moesten allen de resultaten de Workshop nog integreren. We hadden daarover vergaderingen in Dortmund. Ik kwam met het revolutionaire idee om het rapport vrijwel even kort te houden als het “Zwischenbericht” dat we in de workshop hadden gebruikt. Dit was helemaal tegen de Duitse traditie van lijvige en gecompliceerde rapporten met veel hoofdstukken en nog meer bijlagen. Ik kreeg voor dit idee steun, maar het was niet duidelijk of dit geaccepteerd zou worden. In de sub-commissie van het secretariaat van de Enquetekommission leverde ons rapport grote commotie op. Lang werd erover gesproken. Er waren commissieleden die het een schandaal vonden: “Wij betalen zo wel vierduizend D-mark per pagina!”. Door een interventie van Bern Heins, vertegenwoordiger van de vakbond, werd ons rapport gered. Hij zei: “De vorm waarin het rapport nu is, bespaart ons een hoop werk. Wij hoeven geen samenvatting meer te maken!”. Onze rekeningen werden gewoon betaald en daarmee was dit project afgesloten.
___________