Ik kijk altijd met heel veel plezier naar oude zwart-witfoto’s in de fotomusea van Amsterdam, Rotterdam en den Haag. Twee exposities in Amsterdam hebben diepe indruk op me gemaakt: die van Bill Brandt met vooral foto’s van vlak voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog en die van Saul Leiter met z’n schitterende foto’s (kleur en zwartwit) in het New York van de jaren vijftig. Zelf ben ik opgegroeid in een tijd waarin de zwart-witfoto de norm was: op de voorpagina van kranten en op prentbriefkaarten van onze vakantiebestemmingen stond een zwart-witte wereld. Op die prentbriefkaart van de Ginkelse heide bij Ede stond: “echte foto, nadruk verboden”. Zwart-wit leek het toen keurmerk van echtheid te zijn. Echt nieuws stond in de krant en die was zwart-wit, net zoals de vroegere televisie. Dat lijkt nu vreemd want wat is er nu onechter dan een beeld zonder kleuren?
Wat maakt zwart-witfoto’s soms zo boeiend? Een goede zwart-witfoto kan sterker en indrukwekkender zijn dan het zelfde beeld in kleuren omdat het onnodige kleurinformatie weglaat en zich concentreert op een duidelijk beeld, een duidelijke vorm en een ondubbelzinnige boodschap. Fotografeer ik een bedelaar in een grote stad en achter de bedelaar staat een felrode auto, dan is het gevaar dat het een foto over een rode auto wordt. Het verhaal achter de foto wordt onduidelijk. In zwart-wit kan die foto het verhaal beter vertellen.
Bij Tongue in Noord Schotland in 1976 (Nikon FT2, 50 mm lens)
Tot het eind van de jaren 70 fotografeerde ik vooral in zwart-wit. Hierboven een foto uit Schotland uit die tijd. Ik ontwikkelde de film zelf en drukte vaak zelf af.
Het probleem van zwart-wit is dat blauw licht en geel licht precies even licht worden op de uiteindelijke foto zodat de contrasten tussen gele wolken blauwe luchten onzichtbaar dreigen te worden. Bijna standaard zette ik, zoals veel mensen, een geelfilter voor de lens om het blauw van de lucht donkerder te maken. Als ik een roodfilter had gehad, was dat een optie geweest voor nog dramatischere effecten.
Bij de huidige digitale camera’s kan je gewoon in kleuren fotograferen en dan in Lightroom of Photoshop de filters simuleren. Dan is er nog veel meer mogelijk dan vroeger met de analoge camera. Neem bijvoorbeeld de volgende kleurenfoto met op de voorgrond de felgele boeien, iets verderop een rode boei. Op de achtergrond staat een molen, mooi verlicht door het winterse avondlicht en daarboven een mooie wolkenlucht.
Aan de Zijl. Nikon D610 (full frame), 44 mm, f/11
Hoe kan je hiervan een acceptabele zwart-witfoto maken? Natuurlijk wil je de mooie oplichtende gele boeien goed laten zien en de mooi verlichte molen. Maar dan zijn er nog veel keuzemogelijkheden. (Meer achtergronden op deze pagina https://blog2.rdeman.nl/zwart-witfotografie/)
Ik heb ervoor gekozen het geel behoorlijk op te lichten (+62) en het groene gras wat donkerder te maken. Het riet links licht mooi op als je naast geel ook oranje wat versterkt. Het water en de lucht zijn donker door blauw en aqua negatief in te stellen (-54; -17). Rood heb ik niet al te hoog gezet (+8), want anders zou het verschil tussen de rode boei en de gele boei niet meer zichtbaar geweest zijn. Het resultaat is veel dramatischer dan de oorspronkelijke foto, maar dat is de vrijheid die je nu eenmaal hebt bij het omzetten naar zwart-wit. Zwart-wit staat vaak ver van de werkelijkheid af.
De volgende foto geeft de humor van de totale contactarmoede tussen schaap en reiger aan. Het is een mooie kleurenfoto, maar heeft ook mogelijkheden in zwart-wit.
Contactarmoede. Nikon D7100 met 600 mm tele, f/6,3
Vooral het mooie tegenlicht geeft mooie contrasten, die misschien nog mooier uitkomen als je de kleur verwijdert. In de onderstaande versie heb ik dat gedaan. De mooi oplichtende gedeelten worden sprekender als je de kleur blauw donkerder maakt. Het water op de achtergrond is nu bijna zwart.
Hieronder heb ik de foto nog een keer ontwikkeld met juist het blauw lichter en het groen donkerder. Het resultaat is niet aantrekkelijk. Bij de ontwikkeling van zwart-witfoto’s in Lightroom kan bijna alles, maar niet alles is mooi. Tussen de twee foto’s laat ik de Lightroom-instellingen zien.
Deze foto is goed gelukt: donker water en licht gras. Mooi tegenlichteffect.
blauw=donker groen=licht
blauw=licht groen=donker
Deze foto is minder aantrekkelijk met het lichte water en het donkere gras
Of deze foto wel een goede kandidaat voor zwart-wit is, is de vraag. In ieder geval heb ik door het maken en bewerken van dit soort foto’s veel geleerd van de kleuren in de natuur. Na deze experimenten kijk ik anders en beter naar de kleuren van gras, bomen en de lucht.
Een paar recente foto’s
In zwart-wit is het mooie licht op de steiger van Koudenhoorn goed te zien en de mooie structuur van de taxus-bomen bij Huis te Warmont komt mooi uit. De foto’s uit mistig Rotterdam laten de contrasten mooi zien.
Een heel algemeen waterplantje in Nederland is de smalle waterpest (Elodea nuttallii). Eigenlijk geen plantje maar een plant met stengels die wel 4 meter lang kunnen worden. De plant komt oorspronkelijk uit Noord Amerika en werd pas rond 1940 voor het eerst in Nederland aangetroffen.
Smalle waterpest
Inmiddels is er bijna geen plek meer in Nederland waar de plant niet voorkomt zoals te zien is op de Verspreidingsatlas Vaatplanten van
Floron.
Het is een snelle groeier en kan ervoor zorgen dat hele vijvers en sloten volledig dichtgroeien en kan daarbij andere soorten verdringen en zuurstoftekorten veroorzaken. Daarom staat de smalle waterpest sinds 2017 op de Unielijst Invasieve Exoten. Uit een ‘factsheet’ van de Nederlandse overheid citeer ik:
"Een soort die op de Unielijst staat mag onder andere niet meer worden verhandeld en gehouden in EU-lidstaten. Verder geldt voor lidstaten de plicht om in de natuur aanwezige populaties op te sporen, te verwijderen, of als dat niet lukt, zodanig te beheersen dat verspreiding en schade zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het houden van deze soorten in botanische collecties is alleen mogelijk voor (wetenschappelijk) onderzoek of ex-situ bewaring. Hiervoor moet een vergunning worden aangevraagd bij RVO.nl.
...
Deponeer overtollige planten van deze en andere soorten waterplanten altijd in de gft-container of op de composthoop 0in uw eigen tuin. Gooi waterplanten nooit in openbaar water, omdat de plant zich zal gaan
verspreiden en schade veroorzaken."
Als ik dit lees, moet ik toch een beetje lachen. Een plant die zich al overal in Nederland gevestigd heeft, mag je niet bij het schoonmaken van je aquarium in de sloot kieperen! Wat maakt dat nu uit, dat ene plantje bij de tienduizenden exemplaren die zich al in de directe omgeving bevinden?
De brede waterpest
Explosieve verspreiding
Misschien kunnen we iets van het broertje van deze plant, of beter van het zusje (want in Europa komen alleen de vrouwelijke planten voor), de brede waterpest, leren. De brede waterpest kwam al eerder uit Noord Amerika naar Nederland aan het eind van de 19e eeuw. In 1842 werd in Schotland een exemplaar gevonden en tien jaar later had de brede waterpest zich al over heel Engeland verspreid en leverde daar de nodige problemen waaraan de plant zijn naam te danken heeft. Ik citeer uit het artikel De Zegetocht van de Waterpest door de heer Bijhouwer in het blad Levende Natuur uit 1934:
"De plant trok reeds spoedig de aandacht door de verbazingwekkend snelle wijze, waarop ze zich vermeerderde en op nieuwe vindplaatsen de oorspronkelijke vegetatie verdrong. Zoo verstopte zij in 1851 bij Burton-on-Trent, waar ze voor het eerst was waargenomen in 1849, een van de twee stroompjes, waarin de Trent zich daar verdeelt. De Curator van de Cambridge Botanic Garden, die een exemplaar van het nieuwe gewas
van Prof. Babington in 1847 had ontvangen, zette dit het jaar daarop uit in een zijriviertje van de Cham. Vier jaar later was het tot de hoofdrivier doorgedrongen, en blokkeerde deze dermate, dat het water meerdere inches rees; visschen, roeien en zwemmen was uitgesloten, en de scheepvaart
ondervond veel hinder."
Plaatje uit het artikel in Levende Natuur
Uitgeraasd
Ondanks de afwezigheid van een beleid om zulke invasieve exoten te bestrijden, is de plant toch geleidelijk voor iets minder problemen gaan zorgen. Vier jaar na het overzichtsartikel van de heer Bijhouwer over de ‘Zegetocht’ verscheen van zijn hand een kort artikel met de veelzeggende titel De Achteruitgang van de Waterpest. Het artikel laat verschillende hypotheses over de oorzaak de revue passeren, maar concludeert tenslotte:
"De geschiedenis van Elodea zou aanleiding kunnen zijn tot het neerschrijven van plantensociologische hypothesen, doch daar wij liever met beide beenen op den grond blijven staan, is het beter te erkennen, dat het verdwijnen van haar groeikracht ons vooralsnog duister is."
Deze teruggang wordt ook gesignaleerd in In Sloot en Plas van Heimans en Thijsse (1e druk 1895). Ik citeer uit de achtste druk (1950).
Nu zult ge u misschien er over verwonderen, dat men tegenwoordig zo weinig hoort van last door waterpest veroorzaakt. Dat was in mijn jeugd heel anders. Vijf en zestig jaar geleden werd er op school van verteld en ploeterden wij bij het roeien om door de waterpest heen te komen. Maar thans is hij om zo te zeggen uitgeraasd. Zijn overweldigingskracht lijkt uitgeput en tenminste bij ons te lande is hij niet lastiger dan een half dozijn andere waterplanten die sinds vele eeuwen hier thuis zijn.
Zo'n ongewone uitbarsting van levenskracht doet zich ook wel in meer gevallen voor bij de vestiging van planten in een voor hen heel nieuw gebied, al is het dan zelden zo treffend als met die waterpest."
Brede waterpest
Op de rode lijst!
Wie schetst mijn verbazing toen zag dat de Heukels Flora (24e druk) vermeldde dat de brede waterpest als gevoelig op de rode lijst stond? Ik heb de bron er maar eens op nageslagen, de geactualiseerde Rode lijsten flora en fauna in het besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 15 oktober 2015. Het blijkt te kloppen. De onoverwinnelijke invasieve exoot uit het eind van de negentiende eeuw blijkt een gewone plant geworden te zijn, die nu zelf het stempel ‘gevoelig’ heeft gekregen. Het was dus, in de woorden van Heimans en Thijsse, een tijdelijke ongewone uitbarsting van levenskracht.
Op de Floron-verspreidingsatlas lezen we over de deze interessante stap van hinderlijke exoot naar rode-lijstplant het volgende:
"Vanwege de sterke achteruitgang gedurende de tweede helft van de 20e eeuw is Brede waterpest tegenwoordig opgenomen in de Rode Lijst. De achteruitgang is vrij zeker veroorzaakt door verslechtering van de algemene waterkwaliteit."
Ik neem de vrijheid om bij dit ‘vrij zeker’ toch een paar vraagtekens te zetten. De ecosystemen waarin deze plant een plaats heeft verworven, stellen in ieder geval in toenemende grenzen aan de in het begin ‘ongewone uitbarsting van levenskracht’. Dit was mogelijk ook gebeurd als de waterkwaliteit niet omlaag was gegaan. De brede waterpest is geen exoot meer, maar heeft een volwaardige maar bescheiden plaats verworven als inheemse plant in de inheemse structuren, zou je kunnen zeggen. Dat moet bij de smalle waterpest nog gebeuren, lijkt het.
Ambtenarennatuur en de werkelijkheid
Stel dat we in 1850 een beleid tegen invasieve exoten hadden gehad maar dat er toch een paar takjes waterpest in onze wateren terecht waren gekomen, die zich razendsnel hadden vermeerderd. In dat geval zou het handelen in waterpest en het in het water brengen van deze planten meteen zijn verboden en de overheid zou de verplichting tot tegenmaatregelen hebben gehad. Had dat iets uitgemaakt? Helemaal niets! Het onheil was al geschied. De kanalen waren toen al aan het dichtgroeien en het maakte echt niets meer uit of er hier en daar wat weggehaald werd of dat er een paar aquaria minder in de sloot werden geleegd. Maar het leuke was dat de natuur zelf effectief heeft ingegrepen, goed verwoord door Heimans en Thijsse: ‘de overweldigingskracht was uitgeput’.
De brede waterpest staat inmiddels op de rode lijst, maar op de smalle waterpest zijn nog allerlei beleidsregels voor invasieve exoten van toepassing. Dat zal natuurlijk geen enkel effect hebben. Er is bijna geen plek te vinden waar zich de plant niet bevindt en hier en daar iets weghalen of voorkomen dat iemand een paar aquariumplanten in het water gooit, zal een druppel op een gloeiende plaat zijn.
In de ambtelijke fantasie wordt gedaan of de natuur regelbaar is. Maar helaas: als het hek van de dam is, kan zelfs de beste ambtenaar vrijwel niets meer uitrichten tegen de invasie. In de werkelijke natuur moet de natuur het werk zelf doen. Bij de brede waterpest is dat in een jaar of 60 gelukt. Hoe lang het bij de smalle waterpest zal duren, weten we niet.
Bij veel invasieve exoten stelt de natuur tenslotte zelf grenzen aan de ‘overweldigingskracht’, bijvoorbeeld door toename van natuurlijke vijanden zoals watervogels die leren rivierkreeften te verorberen of schimmels die de Amerikaanse vogelkers aanvallen. Langzaam maar zeker worden de exoten, als zij uitgeraasd zijn, deel van onze natuur. Ingeburgerde exoten zijn geen exoten meer.
Een paar bronnen
A.P.C. Bijhouwer, De Zegetocht van de waterpest, Levende Natuur, 38e jg., okt. 1933, 188-184
A.P.C. Bijhouwer, De achteruitgang van de waterpest, Levende Natuur, 42e jg., okt. 1937, 186-188
Met dank aan Jeannette Teunissen, die mij op het idee bracht deze blog te schrijven en mij inlichtte over de aanwezigheid van brede waterpest op de rode lijst, wat ik eerst niet geloofde. Ik ben vooral geïnspireerd geraakt door haar verhalen over de schimmels die op invasieve soorten als de Amerikaanse vogelkers te vinden zijn en een bijdrage kunnen leveren aan het in toom houden van zulke exoten.
Zij is op geen enkele manier verantwoordelijk voor de inhoud van dit verhaal.
Dank ook aan mijn al geruime tijd overleden vader, die mij op 27 november 1959, toen ik in het ziekenhuis van een operatie lag te herstellen, het boek In sloot en plas cadeau gaf, een belangrijke bijdrage aan mijn ontwikkeling als amateur-veldbioloog. Dat ik nog eens uit dit boek zou citeren, had ik niet verwacht.
Het stilleven is een belangrijk onderdeel van schilderkunst uit verschillende tijdperken en is ook als thema de fotografie binnengedrongen. In de zeventiende eeuw was een stilleven vooral een exercitie waarbij schilders hun vaardigheden in het weergeven van nuances in stofuitdrukking bij verschillende belichting konden laten zien. Bloemstukken en jachtstukken waren toen populair, maar soms hadden die stillevens een diepere symbolische betekenis zoals bij een ‘memento mori’ met symbolen als schedels, uitgebrande kaarsen en tikkende klokken.
Ook voor een fotograaf is het een manier om zijn vaardigheid in het omgaan met belichting en het weergeven van verschillende oppervlakken te testen, nog los van de mooie symbolen die hij er ook mee kan uitdrukken. Toen ik in het kader van een fotocursus de opdracht kreeg, een serie stillevens met maximaal drie voorwerpen in wisselende opstelling en met wisselende belichting te maken, ben ik naarstig op zoek gegaan naar drie voorwerpen waarmee ik iets kon. Ik zocht naar glimmende metalen, doorzichtige glazen en ruwe stenen voorwerpen, maar als ik ze bij elkaar legde, zeiden ze mij niets. Mijn mannetjes van kurkentrekkers, glazen potjes en eierdopjes bleven niet meer dan toevallig bij elkaar gelegde troep.
Gevonden voorwerpen
Op de mooie beeldententoonstelling van Miró in Scheveningen zag ik hoe hij vaak van een beperkt aantal op het eerste gezicht niet meteen bij elkaar passende voorwerpen heel sprekende en wonderlijke beelden kon maken. Ik raakte onder de indruk van de manier waarop hij zijn werkwijze beschreef in de documentatie van het museum. Toen hij die beelden maakte, woonde hij op Mallorca en raapte tijdens lange strandwandelingen allerlei voorwerpen op, stukken van oude meubelen, het gereedschap van de schoenmaker en nog veel meer. Dan liet hij ze dagen of weken op de vloer van zijn atelier liggen en keek of hij zag welke voorwerpen bij elkaar hoorden. Zo ontstond een prachtig beeld van een omgekeerde stoel met schoenleesten op de vier poten. Je moet het maar zien.
Natuurlijk beeld ik mij niet in een vergelijkbaar artistiek niveau te kunnen bereiken, maar ik heb er wel iets van geleerd. Op een tafel in mijn werkkamer liggen al zeker tien jaar de tijdens strandwandelingen opgeraapte voorwerpen. Ik gooi ze niet weg, want ik ben eraan gehecht. Ik koos er drie mooie uit, alle drie met mooie natuurlijke kleuren, maar wel met heel verschillende oppervlakken: een gladde en zware grijze steen, een bruinige zeeslak met mooie gedraaide vormen en een vrij licht gekleurde sterk geribbelde schelp van een oester.
Combinaties
Ik kon er zonder problemen veel combinaties mee maken: sommige met de zware steen onder en daarop eerst de oester en dan de slak. Bij andere ligt de steen juist boven op de oester. Sommige opstellingen zijn niet erg stabiel, maar ze blijven staan zonder gebruik van lijm of plakband. Mijn eerste poging was met kunstlicht, maar ik was niet tevreden over het beperkte spectrum met veel te veel geel. Ik besloot daglicht te gebruiken, maar toen plotseling de zon ging schijnen, zag ik dat ik zachter licht nodig had en zeker geen scherpe schaduwen. Ik verplaatste de opstelling naar een raam op het Noorden, zodat ik bij het zachte noorderlicht, in de traditie van de Nederlandse schilders uit de gouden eeuw, beelden met een mooie zachte schaduw kon maken met een goede maar niet overdreven nadruk op de oppervlaktestructuren door het zachte strijklicht van links.
De achtergrondkleur
Als achtergrond gebruikte ik dik donkerrood gekleurd karton dat ik toevallig had liggen. Het geeft mooi stemmige beelden, maar ik vroeg me wel afof het er niet beter uitgezien had met een achtergrond in een andere kleur. Ik heb even een paar testfoto’s gemaakt.
Blauw is wel mooi, maar niet echt mooier dan donkerrood. Groen en wit lijken helemaal niet goed, maar de zwarte achtergrond vind ik wel mooi. Misschien hier nog eens verder mee werken.
Maar als je je vooral op de vormen en de structuur van de oppervlakten wilt concentreren, dan lijkt een zwart-witfoto geen slechte keuze. De kleur leidt dan alleen maar af.
Bovenstaande fotocollage heb ik met Microsoft Publisher gemaakt door hier vijf foto’s van de juiste afmeting in te plakken. Het resultaat is een foto van 70x50cm die in een grote Ikea-lijst past.
Alle foto’s heb ik gemaakt met een Nikon D610 full-frame camera.
Instelling met diafragma voorkeuze f/16 en ISO 200. 24-85 mm zoom objectief op rond 70 mm. Zacht daglicht door het raam van links, resulterende sluitertijden van rond 1/3 seconde. Opname op statief met IR afstandsbediening.
Nabewerking met LightRoom, vooral kleine correcties in de belichting en kleurtemperatuur naast het uitsnijden in de gewenste formaten.
Het klimaat verandert. De landbouw verandert. De steden veranderen. De natuur past zich aan. In hoog tempo verdwijnen vertrouwde planten en dieren. In hoog tempo komen er nieuwe planten en dieren uit andere streken bij. Ik kan me nog herinneren dat er in de jaren vijftig over het schoolplein in Ede kuifleeuweriken hipten. Voor zilverreigers moest je in die tijd nog naar Zuid Frankrijk en als we in de jaren zestig een keer een krakeend in bij de bijna drooggelegde Flevopolders zagen zwemmen, was dat de waarneming van de dag. Sommige soorten die nu in grote getale stad en land bevolken, worden officieel als invasieve exoot bestempeld: soorten die minder recht op overleven schijnen te hebben en zo nodig bestreden moeten worden. Zie hier voor de officiële definities.
De halsbandparkiet, ooit ontsnapt uit volières, is zo’n invasieve soort die zich razendsnel als broedvogel vooral in het Westen van Nederland verspreid heeft. In 2022 waren er zeker al 22.000 exemplaren in Nederland, een verdubbeling in 10 jaar. Toplocaties zijn Amsterdam, den Haag en Rotterdam. Maar ook Leiden/Leiderdorp heeft belangrijke, en groeiende, populaties: in december 2021 toch zeker 1650 stuks. Halsbandparkieten slapen in het late najaar en de winter met grote groepen in bomen. Vaak komen de parkieten uit de wijde omgeving naar zo’n boom of bomengroep waar niet zelfden meer dan duizend stuks de nacht doorbrengen. SOVON, de Stichting Vogelonderzoek Nederland houdt de ontwikkeling van de parkieteninvasie al een aantal jaren in de gaten door het tellen van het aantal op de slaapplaatsen. Ik heb actief aan de telling van 2021/22 meegewerkt en ben nu ook betrokken bij de telling van 2024/25.
Tellen bij Topaz
In december 2021 ging ik onder leiding van Ron Mes voor het eerst parkieten tellen. Na een korte telinstructie bij Laan van Ouderzorg in Leiderdorp ging ik maar eens kijken of de van vorige jaren bekende telplek bij het Topaz-verzorgingshuis bij de Willem de Zwijgerlaan nog in gebruik was. En ja hoor, er overnachtten daar in twee bomen honderden lawaaiige halsbandparkieten. Ik kon er gemakkelijk van mijn huis naar toe fietsen. Ik telde er toen rond 600, die even voor zonsondergang kwamen aanvliegen en even na zonsondergang rustig werden. Ik had alleen twee vragen: ten eerste: waar kwamen ze allemaal vandaan? Ten tweede: waren er in Leiden nog meer zulke slaapplaatsen? We kenden al een grote slaapplaats bij de Lammenschansweg, maar waren er nog meer? Om beide vragen te beantwoorden ben ik in december voortduren achter groepjes parkieten aan gefietst. De slaapplaats bij het verzorgingshuis bleek te worden bevolkt door parkieten uit een groot deel van Leiden en waarschijnlijk ook Warmond. Slaapplaatsen die ik meende te ontdekken bij de Hortus van Leiden bleken slechts verzamelpunten te zijn voor parkieten die toch daarna naar ‘mijn’ telplek (Topaz) doorvlogen. Na meer dan honderd kilometer achter deze lawaaischoppers aan te fietsen vond ik toch geen andere slaapplaatsen dan Topaz en Lammenschansweg. Voor een verslag van drie jaar geleden, zie deze pagina.
Het gesloten Parkietenhotel
Verzamelplek achter Topaz Rhynhof
Drie jaar gingen er voorbij en de halsbandparkiet-invasie was nog niet voorbij. Integendeel. Overal hoorde en zag je deze lawaaiige schepsels door de parken vliegen. Het waren gewone vogels geworden waar je normaal gesproken geen aandacht aan besteedt. Maar toch vond SOVON het tijd worden de invasie weer eens wat beter in de gaten te houden. Tijd voor een voortzetting van de parkietenpret van 2021! Het leek mij eenvoudig. Tegen zonsondergang fietste ik op 18 november over de IJsselmeerlaan richting ‘Tuinvereniging Ons Buiten’ en vandaar naar Topaz Overrhyn. En ja hoor, net als drie jaar geleden zaten de bomen aan de kant van het Noorderpark al vol schreeuwlelijken. Toen er op een bepaald moment een grote groep het verzorgingshuis overvlogen, verwachtte ik dat ze daar op hun bekende slaapbomen zouden landen. Maar nee, ze vlogen de flats over richting Willem de Zwijgerlaan. Toen was ik ze kwijt. Inmiddels was het donker geworden. Een dag later ben ik weer gaan kijken.
Zwerven door de verkeerschaos
Ik zag toen dat een grote groep het kruispunt met de Sumatrastraat bij de twee benzinestations overvlogen. Ik stond met mijn fiets achter een rood stoplicht te wachten. Ik was niet suïcidaal genoeg om de parkieten te volgen voordat het licht op groen sprong. Van parkieten heb ik weinig gezien die avond. Wel heb ik weer veel geleerd over de huidige verkeerschaos, vooral over het heterogene mengsel van fietsen met en zonder licht, bromfietsen, elektrische fietsen, elektrische bakfietsen en vooral ook fatbikes. Jongetjes van 14 jaar komen (telefoon in de linkerhand) aanracen op zulke gevaartes met de veel te sterke koplamp naar boven gericht zodat ze je nog eens extra kunnen verblinden. Ze vinden dat erg grappig.
Het leuke van de parkietenjacht is dat die precies samenvalt met het begin van de avondspits. Het verkeer is dan oorverdovend maar de parkieten kunnen er ook wat van. Hun schrille geluid komt moeiteloos boven de auto’s, bussen en de fietsenchaos uit. Prettig als je ze wilt volgen. Een paar dagen later ging ik vóór de parkieten het kruispunt over en wachtte op de eerste groepen die de Willem de Zwijgerlaan over vlogen.
Vanaf het Zuidelijke benzinestation vlogen ze naar de Zijl. Ik zag ze nog net de Zijl oversteken, richting de Praxis van Leiderdorp, maar ook deze keer raakte ik ze kwijt. Er zat niets anders op dan ze aan de overkant van de Zijl op te gaan wachten. Dat deed ik een dag later en het raadsel werd opgelost.
Parkieten in de vogelwijk
Net iets na zonsondergang kwamen er honderden de Zijl over vliegen, ook nu weer richting Praxis. Ze vlogen nog iets verder Leiderdorp in, maar niet helemaal tot aan Engelendaal. Ze volgden het water dat hier parallel aan loopt achter de grote flats die hier Schansen heten: Oosterschans, Houtschans, etc. Hier waren ze gemakkelijk te volgen. Eerst dacht ik dat de slaapplaats zich hier bevond, maar na een paar minuten zitten vervolgden alle groepjes hun weg naar de slaapplaats, die zich bij de Roodborststraat bleek te bevinden, niet ver de Houtkamp. Drie jaar geleden bevond die zich een kilometer verder bij de Laan van Ouderzorg. Daar bij de Roodborststraat was het weer een drukte van jewelste: een oorverdovend geluid van honderden roepende halsbandparkieten in drie of vier bomen.
Van een deel van deze misschien wel acht honderd parkieten wist ik waar ze vandaan kwamen, het Noorderpark, maar waar komen de anderen vandaan? Om dat uit te vinden heb ik nog heel wat kilometers in de avondspits tussen auto’s, fietsen en fatbikes doorgebracht. Moderne natuurbeleving. Ik ben eerst maar eens bij Witte Singel en de Hortus gaan kijken. Drie jaar geleden vlogen ze vandaar allemaal naar het Noorden, naar het Topaz-verzorgingshuis. Dat deden ze deze keer niet. Ze vlogen van het plantsoen naar de Hoge Rijndijk en richting Oude Rijn. Toen raakte ik ze weer kwijt. Maar toen ik nog een keer aan de Oude Rijn in Leiderdorp ging kijken, zag ik ze met honderden tegelijk uit de Leidse binnenstad komen. Ze vlogen niet naar de Lammenschansweg maar rechtstreeks naar de grote slaapplaats in Leiderdorp. Van mede-parkietentellers kreeg ik de informatie dat ze van de Rhijnhof richting Witte Singel vlogen en van de Leidse Hout (en waarschijnlijk ook uit Oegstgeest) richting Willem de Zwijgerlaan. Misschien kwamen ook de Warmondse parkieten daarheen. Het beeld werd duidelijk, één giga-slaapplaats in Leiderdorp.
Het beeld eind december 2024
Generale repetitie
Het werd tijd om maar eens te gaan tellen als generale repetitie van de officiële telling van 21 december. Merkwaardig genoeg waren er niet méér slaapplaatsen gevonden dan die op de Roodborststraat. Met vijf man stonden we in de regen te wachten rond zonsondergang. Toen kwam er af en toe eentje aan vliegen, daarna groepjes van 10, 50, 100 en 150 tegelijk. Ze bleven eerst in een paar bomen op een paar honderd meter zitten om dan in grote groepen naar de bomen aan de Roodborststraat te komen. Ik had mijn auto daar eerst geparkeerd, maar ik had geen zin in een verplichte autowasbeurt de volgende dag. Ik heb hem maar 100 meter verder gezet. Onder de bewuste bomen was de straat wit van de parkietenstront. Wij telden op verschillende plekken waar je net iets andere parkieten zag aankomen. Iets meer dan een half uur na zonsondergang zaten de bomen vol en werd het geluid minder. Een optelsom van de verschillende tellingen, gecorrigeerd voor dubbeltellingen, leverde het indrukwekkende getal van 2400 halsbandparkieten op. Ik zat er wel behoorlijk naast met mijn oorspronkelijke schatting van 800!
Première en tweede uitvoering
Het is een bekend verschijnsel bij concerten. Soms is de generale nog een puinhoop maar het concert is een groot succes. Maar het kan ook andersom. Een week na de generale repetitie staan de teller weer op hun posities te wachten op het aanvliegen van het lawaaiige parkietenvolk. Het is koud, het regent en er staat een bijna stormachtige wind. Iets na half vijf komen ze aan. Zoals de vorige keer blijven ze eerst in de bomen bij de koolmeesstraat zitten totdat ze in groepen het laatste stuk naar de Roodborststraat vlogen. Een klein deel kwam uit de Nachtegaalstraat en ook behoorlijk wat uit de richting van de Houtkamp. Waarschijnlijk door de harde wind waren de vliegroutes onoverzichtelijk. Soms vlogen ze eerst over een flatgebouw heen om dan even later weer terug te komen. Soms leken ze te gaan zitten in de bomen op de eindbestemming maar vlogen toch weer door.
Het was weer een hels kabaal bij de bomen van de Roodborststraat, maar om kwart over vijf gebeurde er iets wonderlijks. Het leek of iemand de hoofdschakelaar omzette. Het was binnen een paar seconden helemaal stil. Geen parkiet meer te horen. Verhalen van de buurtbewoners dat de parkieten hun de hele nacht uit de slaap zouden houden, moeten wel met heel veel korreltjes zout genomen worden.
Toen de tellers hun resultaten vergeleken, was het moeilijk er een eenduidig beeld uit te destilleren. Schatting varieerden tussen 1500 en meer dan 3000. Middelen was een optie geweest maar daarover was geen overeenstemming te krijgen. In de levendige appgroep-discussie die hierop volgde, stonden kreten als ‘volledig onwaarschijnlijk’ en ‘totaal belachelijk’ en even leek het over vertrouwen en wantrouwen te gaan. Er was maar één oplossing: opnieuw!
Een paar dagen later stonden wij met drie tellers opnieuw bij de parkietenbomen. Deze keer probeerden we heel precies de drie stromen aanvliegers uit elkaar te houden. Ook deze keer kwamen er erg veel uit de richting Koolmeesstraat, meer dan 2000. Het eindresultaat, meer dan 2800, leek nu plausibel. De hoge telling van de vorige telling leek toch zo slecht nog niet. Maar het kan dat ik, zonder de professionele hulp van Ron, mijn parkieten toch wel iets te hoog heb ingeschat. Maar of het er nu 2500 zijn of 3000, het blijven er erg veel.
Het derde concert
SOVON had voor 11 januari een tweede slaapplaatsentelling gepland. Omdat die dag slecht uitkwam, zouden wij op 10 januari gaan tellen. Het leek eenvoudig: gewoon de routine oppakken van onze telling bij de Roodborststraat. Maar even na nieuwjaar bereikte ons het bericht dat er toch weer parkieten waren gesignaleerd op een slaapplaats die in december nog verlaten was: Topaz Overrhyn . Ik ging op woensdag 8 januari daar maar eens kijken. Het leek eerst nogal rustig te zijn, afgezien van de honderden (duizenden?) kauwtjes, maar vanaf ongeveer tien over vijf kwamen ze in grote hoeveelheden aanvliegen. Een haastige telling leverde bijna 800 stuks op. Ik was blij dat ‘mijn’ slaapplaats weer bezet was en dat ik hier de officiële telling kon toen. Inmiddels was ook duidelijk dat de oude plek aan de Lammenschansweg weer beslapen werd.
We hadden plotseling drie slaapplaatsen te tellen, dachten we. Na wat heen en weer geapp, besloten we met vier personen in Leiderdorp te gaan tellen en met elk één teller bij de Lammenschansweg en Topaz Overrhyn. Die laatste teller was ik dus. Ik ging er op vrijdag 10 januari nog ruim voor zonsondergang heen. Dat was veel te vroeg. Er zaten in bomen in de directe omgeving al veel parkieten. Het was koud en het regende een beetje. In de twee slaapbomen zat nog geen enkele parkiet. Blijkbaar wachten ze op elkaar voordat ze er vrijwel tegelijk naar toe gaan vliegen. Wat er wel zat, waren een paar duiven en een ekster. Er vlogen vrij veel kauwtjes tussen de bomen heen en weer. Toen de zon al twintig minuten onder was, begon de grote verhuizing van de parkieten in de bomen vlakbij naar de twee slaapbomen. Het ging razendsnel. In een kwartier tijd telde ik er meer dan duizend in groepjes van 3, 5, 10, 20 en soms wel 60 of meer.
Toen ik mijn onverwacht hoge aantal doorgaf aan de telgroep, bleek dat nu de parkietenslaapplaats in Leiderdorp verlaten was. Exact aantal parkieten: nul. Zelfs met mijn hoge aantal bij de Willem de Zwijgerlaan, leken wij nog zo’n 1700 parkieten te missen. Maar het bericht van de teller op de Lammenschansweg dat hij er daar 1720 geteld had, maakte het plaatje volledig duidelijk. Onze Leiderdorpse populatie van 2800 parkieten had zich gesplitst in twee groepen, één van ongeveer 1050 en één van ongeveer 1750. Hoe deze splitsing tot stand is gekomen, zullen we wel nooit weten. Misschien was er in Leiderdorp zoveel vuurwerk dat de parkieten naar een andere plek zijn gegaan. Opvallend is dat ze naar die plekken zijn gegaan waar in vorige jaren al honderden/duizenden parkieten hebben geslapen. Bestaat die informatie in die groep? Zijn er leiders waar de andere parkieten achteraan vliegen? En hebben de leiders ‘besloten’ maar eens ergens anders de nacht door te brengen? We weten het niet en het is maar de vraag of je daar ooit achter komt.
De grote verhuizing: zelfde aantal, andere slaapplaatsen
Wat heb je aan zulke tellingen?
Als teller wil je er natuurlijk veel tellen, maar waarom eigenlijk? Moeten we wel blij zijn met zoveel halsbandparkieten? Het zijn natuurlijk invasieve exoten die mogelijk met waardevolle vogelsoorten zoals boomklevers en spechten concurreren. De schade schijnt nog mee te vallen, maar, als we er nu achter komen dat de schade toch aanzienlijk is, wat hebben we dan aan onze mooie tellingen? Weinig, neem ik aan. De halsbandparkieten zijn er en breiden zich uit. Ze terug stoppen in de kooitjes waaruit ze ontsnapt zijn, lukt natuurlijk niet. Ze afschieten (als je dat al zou willen) gaat evenmin. Bestrijding van invasieve exoten is een gevecht tegen de natuur. De winnaar van dit gevecht staat bij voorbaat vast.
Een paar getallen
Het totale aantal halsbandparkieten in Nederland was in de jaren 2010-2015 rond 10.000. Toen er in 2021-22 opnieuw tellingen werden georganiseerd, was dit getal verdubbeld tot rond 20.000. Wat het dit jaar zal zijn, weten nog niet.
Het totaal voor Leiden+Leiderdorp was in de tellingen van 2014-2015 nog onder de 1000. In 2021-2022 was het opgelopen tot 1650. Maar in Leiden zijn ze dit jaar (2024) verdwenen.
De ontwikkeling in Leiderdorp is interessant: van maximaal 101 in 2012-2013 naar 280 en 703 in de twee jaren daarna, 500 in 2021-2022, en meer dan 2500 in december 2024! De gigantische groei in 2024 is maar gedeeltelijk te verklaren uit het verdwijnen van de slaapplaatsen uit Leiden.
Maar in januari 2025 is dit beeld weer totaal veranderd: alle halsbandparkieten uit Leiderdorp zijn weer naar Leiden verhuisd, verdeeld over twee slaapplaatsen. In Leiderdorp is het weer rustig.
De groei voor Leiden + Leiderdorp bedraagt ongeveer 70% in 3 jaar. Dat is bijna 20% per jaar.
De afgelopen weken ben ik op zoek geweest naar beelden van die rare natuur in mijn directe omgeving, ingeklemd tussen snelwegen, spoorlijnen, industrieterreinen en de laatste stukjes landbouw. Het resultaat viel niet tegen. Ik schoot mooie beelden van de treinen die langs de vogelplassen van de Polders Poelgeest razen en van de vrachtwagen die vlakbij het wulpenparadijs Munnikenpolder hun tank vol dieselolie gooien. Ik sloot het drieluik af met troosteloze beelden van de Nieuwe Driemanspolder met de Zoetermeerse skibaan en de flats van den Haag als achtergrond van grote groepen eenden, ganzen en meeuwen. Zie mijn vorige blog.
Maar ik wilde nog wel een gebied toevoegen aan mijn verzameling. Niet ver van Rotterdam verwachtte ik bij Eendragtspolder en Rottemeren minstens even troosteloze beelden te kunnen schieten. Het weer was gunstig: koude en grijze luchten voor een goede dosis somberheid. Vol verwachting stormde ik met ons autootje het Clausplein over en dan via Zoetermeer naar het Zuiden recht op de parkeerplaats af bij de Eendragtspolder met een mooie uitkijktoren op de Willem-Alexander-roeibaan. Ik was de enige bezoeker. In het onaangename weer liep ik, gewapend met twee camera’s en een verrekijker, langs de mooie vogelplas.
Eendragtspolder
Erg bijzonder waren deze keer de vogels niet afgezien van wat tafeleenden, kuifeenden, een enkele zilverreiger en de onvermijdelijke meerkoeten. De mist maakte het landschap niet lelijk. Integendeel, de vage contouren van de kolossale flatgebouwen van Rotterdam Nesselande hadden bij dit weer iets moois. Ze leken de ongewone rust te onderstrepen in dit gebied niet ver van een van de drukste steden van Europa. Verkeer was er nauwelijks. Af en toe vlogen er groepjes eenden over en de meeuwen op een bouwland achter de dijk profiteerden van het werk van een tractor.
Uitzicht vanaf de Eendragtspolder
Uitzicht over de Zevenhuizener Plas naar Nesseland
Na mijn bezoek aan de Eendrachtspolder en de roeibaan reed ik een stukje naar het Zuiden om daar bij de Zevenhuizer plas aan te komen. Ik dronk een kopje koffie bij de aan de strandweg gelegen Pannenkoe. Ik vroeg aan het meisje van de bediening waar de WC zich bevond: “Ga de deur in waarop Stieren staat”. Een pannenkoekenrestaurant rond het thema koe en stier. Leuk. Van hier zie je weer dezelfde hoge flats als vanaf de Eendragtspolder. Ze staan niet ver van het strand van Nesseland aan overkant van de plas.
Ik wilde hierna nog even aan de andere kant van de Rotte gaan kijken. Met de fiets had ik het bruggetje bij Vijfhuizen kunnen nemen. Met de auto moest ik helemaal via Terbregge (Rotterdam Alexander) rijden, meer dan 15 km langer. Na mijn kleine uitstapje naar Rotterdam reed ik dan aan de andere kant van de Rotte naar het Noorden, vooral over de slingerende Rottebandreef, waar hard rijden vrijwel onmogelijk wordt gemaakt door een overdaad aan verkeersdrempels. Langzaam gaat de stad hier in een iets landelijker omgeving over, waar ook de beter gesitueerde Rotterdammers hun optrekjes hebben gebouwd. Het werd steeds mooier en steeds rustiger. Ik parkeerde op een parkeerplaats aan de Rottemeren.
Herfst bij de Rottemeren
Ik wandelde een stukje langs een van de meertjes: mooie herfstkleuren aan het mooie water, een idyllisch bruggetje en tenslotte over de Rottedijk naar het kunstwerk ‘Ritme van drie’ van Lon Pennock, drie identieke gebogen metalen (?) vormen. Op het bordje bij het kunstwerk kan je zien wat het allemaal moet betekenen: de harmonie van de elementen land, lucht en water en ook nog de gebogen houding van havenkranen of reigers. Altijd mooi zo’n verklarende tekst erbij. Vanaf het kunstwerk heb je mooi uitzicht op de molen aan de overkant van de Rotte: de Eendragtsmolen. Ik was dus weer heel dicht bij het begin van mijn expeditie naar dit gebied.
Ritme van drie en de Eendragtsmolen
Bibberend van de kou at ik mijn brood op een bankje bij het kunstwerk en dronk er een warme kop koffie bij uit mijn thermosfles. Door het mooie parklandschap liep ik terug naar de parkeerplaats. Ik moest concluderen dat mijn expeditie mislukt was. Ik was op zoek naar weer een toppunt van lelijkheid, van schreeuwende contrasten tussen betonnen steden, razende snelwegen en wat er van natuur is overgebleven. Die lelijkheid had ik niet gevonden. De flats bij Nisselande waren bijna mooi en ik heb genoten van de weldadige rust in dit gebied. Een teleurstelling: ik heb niet gevonden wat ik zocht, maar deze teleurstelling was best wel prettig.
Rotte – Willem Alexander baan – Eendragtspolder – Zevenhuizer plas