Afscheid

Bijna 40 jaar werken in Duitsland

Afgelopen woensdag stapte ik om 8:03 in de trein naar Amsterdam om daar op de trein richting Berlijn over te stappen. Die reis had ik vaker gemaakt. In 1987 verdedigde ik mijn proefschrift aan de Universiteit van Amsterdam. Niet lang daarvoor had ik tijdens een conferentie in Parijs een interessante Duitse politieke consultant ontmoet die wel wat ondersteuning kon gebruiken, die ik hem tegen betaling kon aanbieden. Op die manier had ik geld om mijn proefschrift te drukken. Er volgden vele treinreizen via Hamburg naar Elmshorn waar mijn opdrachtgever zijn kantoor had. Niet lang daarvoor had ik ook al regelmatig in Duitsland gewerkt als medewerker van IMSA in opdracht van de wasmiddelindustrie. Dat was in 1986, 37 jaar geleden.

Otto find’ ich gut!

Toen ik woensdag in Amsterdam op de internationale trein overstapte, moest ik daar even aan denken. Mijn projecten met het bureau in Elmshorn leidden tot uitstekende contacten in Duitsland, waar ik niet lang daarna (1992) studies kon uitvoeren voor een belangrijke commissie van de bondsdag (zie ook deze blog).

 

In Bénin (2006) voor het project Cotton Made in Africa van Otto

Via die commissie kwam ik bij grote Duitse ondernemingen terecht. Vanaf 1995 hielp ik bij Otto Versand (later Otto Gruppe: adverteerde met “Otto find’ich gut”) het ketenbeheer op het gebied van katoen, hout en papier op te zetten en geleidelijk werkte ik daar nog meer voor de stichting voor natuurbescherming die de eigenaar van het bedrijf, Michael Otto, in het leven had geroepen. Steeds vaker zat ik in de trein uit Amsterdam naar Osnabrück op weg naar Hamburg en nu ook regelmatig in het vliegtuig. Mijn laatste project voor de Michael Otto Stiftung ging over de toekomst van de Waddenzee bij een stijgende waterspiegel.

Op Sylt in 2008 tijdens het Waddenzeeprojekt, mijn laatste grote projekt voor de Michael Otto Stiftung

Het was een moeizaam project in een tijd die ook op het persoonlijke vlak niet eenvoudig was. Het project werd in 2010 afgesloten, nu alweer 13 jaar geleden. Het contact met mijn belangrijkste Duitse opdrachtgever werd steeds minder intensief totdat het bijna niets meer voorstelde. Wel nam ik jaarlijks deel een de zogenaamde Hamburger Gespräche, een gebeurtenis waar ‘belangrijke’ mensen lezingen gaven over belangrijke milieu- en natuurbeschermingsthema’s en daarover discussieerden. Voor het eerst sinds de Corona-tijd was er dit jaar zo’n bijeenkomst zonder mondkapjes: een combinatie van het 20-jarige jubileum van deze Gespräche en het 30-jarig jubileum van de Michael-Otto-Stiftung. Toen ik de persoonlijke uitnodiging kreeg deel te nemen, zag ik het als een goede gelegenheid om definitief afscheid te nemen van Hamburg en Duitsland en van mijn rol die ik daar jaren lang gespeeld had.

Wir bitten um Entschuldigung

Toen ik op het kille en winderige perron in Osnabrück stond, was ik er nog lang niet. De Duitse spoorwegen waren in al die jaren niet beter geworden. Op stations worden voortdurend geblokkeerde spoorwegtrajecten, vertraagde treinen en opgeheven treinen omgeroepen. Meer dan 25 keer hoorde ik het verzoek: “Wir bitten Sie um Entschuldigung”. Ik was het niet van plan. Steeds werd de ‘reden’ genoemd: een kapotte wissel, een kapotte trein, een vertraagde trein voor onze trein, mensen op het spoor en meer. Leuk om te weten, maar wat heb je eraan? Toen de vertraging al meer dan een uur bedroeg, werd alle reizigers verzocht om de trein te verlaten en de stoptrein op spoor 10 te nemen. Die vertrok tenslotte van spoor 7. Met bijna twee uur vertraging kwam ik Hamburg aan, waar ik nog net de Hamburger Kunsthalle kon bezoeken, een van mijn lievelingsmusea.

Max Liebermann: Abend am Uhlenhorster Fährhaus (1910)

Er was een mooie tentoonstelling van Frans en Duits impressionisme. Ik had nooit geweten dat er ook een Duitse variant bestond. De Duitse schilders waarvan daar schilderijen hingen, waren mij grotendeels onbekend, behalve dan Max Liebermann, die ik nooit met impressionisme had geassocieerd. Natuurlijk genoot ik met volle teugen van de schilderijen van de Franse schilders Sisley, Monet, Manet, Cézanne en Renoir totdat het museum om zes uur dicht ging.

Niets meer te vertellen

Later die avond had ik een eetafspraak met iemand die vijfentwintig jaar geleden een jongere medewerker van mijn opdrachtgever Otto Versand was. Hij was toen rond 35 jaar en ik 50. Wij hebben nog regelmatig samengewerkt, ook nadat hij zijn oude werkgever verlaten had. Wij hadden het altijd over samenwerking in ketens, mijn specialiteit in die jaren. Deze avond hadden wij elkaar op dat gebied niets te vertellen. Dat is iets uit het inmiddels verre verleden. Gelukkig hadden wij wel andere gemeenschappelijke interesses zoals de veldbiologie waarvoor ik nog steeds en steeds meer warm kan lopen. Met veel enthousiasme vertelde ik over de wulpentellingen.

Over het hotel valt weinig te zeggen. Het was niet duur en je kon er slapen. Mijn beoordeling op booking.com vat het samen onder de titel “Ongezellige efficiënte slaapfabriek”.

Slaapfabriek

Er was maar één probleem: toen ik een paracetamol in water wilde oplossen, zag ik dat zelfs het bekertje bij de wastafel was wegbezuinigd. Ik wilde niet in de slaapfabriek ontbijten. Dus ik zocht een koffiebar op in de buurt van de conferentiezaal. Tot mijn grote verbazing ontdekte ik dat het contante geld ook in Duitsland aan het verdwijnen was. Nog niet zo lang geleden had men mij gezegd “Nur bares ist wahres!”, maar hier werd contant geld niet eens geaccepteerd. Dat was eigenlijk wel jammer, want ik had uit voorzorg nog 50 euro gepind, waarvoor de bank mij irritant genoeg € 54,70 had gerekend! Welkom in Duitsland.

Niet langer dokter de Maan

Na mijn gepinde ontbijt van cappuccino en croissants meldde ik mij aan bij de receptie van deze bijeenkomst. Voorbij is de tijd dat iedereen mij enthousiast begroet met Hallo, Herr Dr. de Man (uitgesproken als dokter de Maan). Toch waren er wel een paar mensen die ik uit mijn Duitse geschiedenis nog kende. Ik miste wel de een of de ander, en misschien leefde ook niet iedereen meer. Ik onderhield mij met wat smalltalk met oude contacten uit projecten en met het vroegere hoofd van de milieuafdeling bij Otto, nu het hoofd van de Stiftung. Even later kwam mijn contact met wie ik de vorige avond had gegeten binnen en wij hadden nog een interessante gesprek.

Na nog een paar koppen koffie en de daarbij geleverde snacks begon de eigenlijke bijeenkomst. Inleiding door de Dr. Merck, Vorstandsvorsitzender der Umweltstiftung Michael Otto en vervolgens een praatje door Michael Otto zelf. Omdat hij op een of andere manier een ere-professoraat had gekregen, noemde bijna iedereen hem Professor Otto. Raar land, dat Duitsland.

Abstract geklets tegen een pessimistische achtergrond

Het gevoel, in een raar land te zijn, nam de uren daarna alleen maar toe. Inhoudelijk waren er best interessante lezingen, onder meer over het “anthropoceen”, een nieuw tijdvak op de geologische schaal en beschouwingen van een ethiekprofessor met de titel “zwischen lauten Klagen und stillen Erfolgen”. Maar de manier waarop in deze kringen gepraat en gedacht wordt, irriteerde mij ook deze keer nogal. Iedereen probeert zekerheden te communiceren. Wat er bij de meesten lijkt te ontbreken, is gezonde twijfel. Maar wat ik vooral mis, is humor. De meeste verhalen zijn lineaire trajecten tussen aannamen (die niet ter discussie staan) en conclusies (die niet ter discussie staan). Op de achtergrond lijkt een donker pessimisme te staan. De boodschap is: de wereld gaat kapot (of is het eigenlijk al) en de kans op redding uit de ellende is klein, maar alleen aanwezig als wij allemaal nu die en die maartregelen uitvoeren. Naar mijn smaak komt het woord “wij” in deze redeneringen veel te veel voor. Op een heel algemeen niveau wordt aangegeven waarheen de samenleving zich zal moeten bewegen, maar de vertaling naar het gedrag van echte mensen in de echte samenleving wordt vrijwel niet gemaakt. Natuurlijk zien de praatjesmakers tijdens zo’n bijeenkomst wel dat het allemaal erg moeilijk, zo niet onuitvoerbaar, lijkt, maar komen dan met de geijkte oplossing van moed, doorzettingsvermogen en belangeloze samenwerking. Ik moet eerlijk zeggen dat ik tijdens deze lezingen en de discussies daarover vrijwel niets geleerd heb.

Simplistische argumenten, nieuwe rampen

Vanuit hun hoge kansel verkondigen de machteloze experts hun waarheden zonder concreet op concrete maatregelen en praktische uitvoering in te gaan. Het meest heb ik nog geleerd van de spreker uit het Duitse “Bauernverband”. Hij had wel oog voor de echte problemen van boeren en natuur. Toen ik al die absolute waarheden en absolute oplossingen van de sprekers en de deelnemers aan de discussie hoorde, moest ik onwillekeurig denken aan de manier waarop men in Duitsland het wegvallen van kernenergie en het terugdringen van fossiele brandstoffen heeft willen oplossen met giga-programma’s op het gebied van biobrandstoffen. De kritiekloze aanvaarding van de simplistische argumenten van toen heeft ertoe geleid dat het landschap onherstelbaar kapot gemaakt, de regionale economie ontwricht en de biodiversiteit grote schade toegebracht is. Een woestijn van maisvelden, bio-gasinstallaties en windmolens in een land zonder sociale samenhang. Welke vereenvoudigingen worden nu gemaakt? Welke rampen zijn nu in de pijpleiding?
Ik vroeg me dit af, maar heb er niets meer mee te maken. Ik was blij dat mijn actieve rol hier al meer dan tien jaar beëindigd was.

Aan de Alster op een avond in februari 2019.

Afscheid na vega-happen

Aansluitend op deze twintigste Hamburger Gespräche begon het dertig jarig jubileum van de Michael Otto Stiftung. Eerst was er een aantal toespraken, die voor mij best interessant waren omdat ik er zelf 25 jaar geleden een actieve rol in had gespeeld. Na de toespraken was er eten. Bij dit soort bijeenkomsten ontkom je niet aan dogmatisch vegetarisme. Hier was alles vega wat de klok tikt. Dat had lekker kunnen zijn, maar mij smaakte het absoluut niet. Met een fles verantwoord bio-bier spoelde ik de laatste Vega-resten weg en liep eerst naar het gastenboek en schreef daarin de volgende zinnen:

Die Zeit, in der ich für die Otto-Gruppe und die Michael Otto Stiftung gearbeitet habe, gehört zu den schönsten Momenten meines Berufslebens. Herzlichen Dank dafür. Reinier de Man, Leiden, Niederlande.

Meteen daarna, rond negen uur, ging ik weer op weg naar mijn slaapfabriek. Ik had tot middernacht kunnen feesten, maar de volgende ochtend hoorde ik dat er te veel mensen dronken waren geworden, waarbij de een depressief werd en de ander zich vervelend was gaan gedragen. Ik was op het juiste moment weggegaan.

De vertragingen op het spoor waren de volgende dag minder dan een uur. Blij weer thuis te zijn, waar ik mijn Bahn Card-abonnement meteen opzegde.

P.S.1
Namen van persoonlijke contacten heb ik in deze openbaar toegankelijke blog niet genoemd.

P.S.2
Mijn vrij negatieve beoordeling van zulk soort bijeenkomsten wil niet zeggen dat ik de daar besproken thema’s niet belangrijk vind. De problemen van biodiversiteitsverlies en klimaatveranderingen zijn uiterst belangrijk. Zij verdienen serieuzere aandacht dan tijdens dit soort bijeenkomsten mogelijk is.

P.S.3
Ik schreef al eerder een blog over mijn afscheid van Duitsland, vlak nadat ik in januari 2020 mijn laatste betaalde opdracht daar had uitgevoerd, het leiden van een discussie over het gebruik van turf.
Noch jemand zugestiegen?

Uit de vorige eeuw

 

‘t Geboomt, ‘t Gebloemt

Ik woon in de Merenwijk Leiden, vlakbij Warmond. Regelmatig maak ik een ommetje naar één van de dichtbij gelegen gebiedjes, die ik pas goed in de Corona-tijd heb leren kennen. Ik ben niet de enige die dit doet en kom vaak dezelfde collega-zwervers tegen. Interessant zijn mijn ontmoetingen met Benjamin Teensma, oud-hoogleraar Portugees, geboren in 1932. Wij hebben dan leuke gesprekken, bijvoorbeeld over zijn vader die de oude Jac. P. Thijsse persoonlijk kende. Daarbij citeert hij teksten zoals ik hierboven op de foto van Huys te Warmont heb geplakt. De strekking van die tekst is verwant met het bekende (ook door hem geciteerde ) “Laat niet als dank voor ‘t aangenaam verpoozen, den eigenaar van ‘t bosch de schillen en de doozen!”. De bron van de tekst op de bovenstaande foto heb ik tot nu toe niet kunnen achterhalen. Ik heb hem opgetekend uit de mond van de heer Teensma, het hier wandelende geheugen uit een ver verleden.

Klassenstrijd in het bos

Wel heb ik uitgevonden dat de tekst van vóór mei 1920 moet zijn. In een nogal geïrriteerd commentaar in De Tribune (een blad van socialistische signatuur) van 27 mei 1920 windt de schrijver zich op over dit “laffe burgermansrijmpje”. Hij beschuldigt de grondbezitter van diefstal:

‘n Poëtische ontboezeming van den grondbezitter om het van Natuur genietend menschdom er aan te helpen herinneren, dat de aarde haar schoon kleed niet draagt voor heel het menschdom, maar voor slechts enkele bevoorrechten, die niettegenstaande zij zich schuldig maakten aan diefstal, het recht behielden om niet alleen vrij-uit te gaan, maar bovendien het door hen geroofde deel van de Natuur-schepping af te sluiten voor de bestolenen.’k Heb zo’n bordje uit den grond gerukt. «Verboden toegang» liet ik ongemoeid. ‘k Wilde m’n kleeren niet scheuren. Het laffe burgermansrijmpje kon ik echter niet  laten staan. Kinderachtig? Neen, lezer, woede, opgekropte woede door het telkens er aan herinnerd worden, dat een bezittersklasse het recht is gegeven, mij de schoonste natuurscheppingen te ontnemen.” (De Tribune, 27 mei 1920)

Laat niet als dank …

Tekst en plaat uit 1916

In 1916 schreef de ANWB een prijsvraag uit voor een tekst onder een affiche tegen de verontreiniging van bossen door achtergelaten afval. De winnende tekst is de bekende tekst “Laat niet als dank …”.  In de Graafschap-bode (en andere kranten) van 3 maart 1916 is te lezen:

“Op de prijsvraag voor een onderschrift onder de plaat, welke de A.N.W.B. zal uitgeven ter bestrijding van het ontsieren onzer bosschen door vruchtenschillen, eierschalen, boterhampapieren, enz., zijn vrij vele inzendingen gevolgd.
De prijs werd toegekend voor:
Laat niet, als dank voor ‘t aangenaam verpoozen,
Den eigenaar van ‘t bosch de schillen en de doozen.”

Nog in 1916 publiceerde de ANWB een plaat met deze tekst eronder.

Sluikreclame

Niet iedereen was zo blij met die ANWB-plaat. In een artikel uit het Algemeen Handelsblad van 4 augustus 1918 lezen we”:

De plaat uit 1916

“Dichterlijke vermaningen. – De A.N.W.B. wendt zich ook tot het publiek met het verzoek:
«Laat niet, als dank voor ‘t aangenaam verpoozen, den eigenaar van het bosch de schillen en de doozen», en het plaatst dit als bijschrift bij een reclameplaat, een saai en suf ding, dat meer heeft van een reclame voor een zeker merk fietsen (al te duidelijk vermeld op de rijwielen, waarop het stijve paar, dat in zoet gevrij onder een paar groote eiken rust, naar het bosch is komen rijden) en van zekere soorten versnaperingen, waarvan de firmanamen eveneens duidelijk op de doozen en flesschen te lezen zijn.  … … De vlakke fletskleurige plaat zal weinigen opvallen en dus – helaas – maar weinig dienst doen.”

Moderne plaat met oude tekst

Misschien was de ANWB het wel eens met deze kritiek en liet daarom in 1928 een nieuw affiche ontwerpen, nu door Willy Sluiter.

De opvolger van de plaat uit 1916, was moderner, meer aan de geest van de late jaren 20 aangepast. Het paar op de voorgrond is (voor die tijd) modern gekleed en de de kleuren zijn fel en vrolijk. De tekst uit 1916 was ongewijzigd en zou decennia lang bekend blijven. Wie die tekst geschreven had, bleef voorlopig geheim.

 

Bestuurslid wint de prijsvraag

Pas in 1930 komen we erachter wie deze tekst verzonnen heeft. In de Telegraaf van 24 december 1930 staat een kort artikeltje met de titel “LAAT NIET ALS DANK VOOR ‘T AANGENAAM VERPOOZEN ….” en ondertitel “Wie de auteur is”. In de vergadering van het algemeen bestuur van de ANWB spreekt de voorzitter waarderende woorden tot de aftredende bestuursleden Slicher en Kraaijenhoff. Hieraan besteedt ook de Kampioen van die maand aandacht. De Telegraaf zegt hierover:

 “De Kampioen herinnert bovendien aan Slichter’s medewerking aan dat blad en verklapt een klein geheim, door hem aan te wijzen als den auteur van het gevleugelde woord:«Laat niet, als dank….. ….. … doozen», … ... .”

Ik vraag me wel af, of het er bij de prijsvraag van 1916 eerlijk aan toe gegaan is. Volgens mijn informatie was Jacob Hendrik Slicher (1863-1938) van 1896 tot 1930 bestuurslid van de ANWB en vanaf 1901 eerste secretaris.  Als dat klopt, zat Slicher al twintig jaar in het bestuur van de ANWB toen zijn inzending werd uitgekozen voor de affiche van 1916. Eerlijk of niet, zijn tekst werd een succes en nog steeds kennen veel mensen deze meer dan honderd jaar oude woorden uit hun hoofd.

Noten

‘t Geboomt

In een berichtje uit de Haarlemsche Courant van 6 juli 1928 staat de tekst:
“‘t Geboomt, ‘t gebloemt, dat gij hier ziet,
Behoort aan anderen, aan u niet.
Laat vrij uw oog langs alles gaan,
Maar wil er nooit de hand aan slaan.”

Van Benjamin Teensma had ik begrepen: “… uw oog over alles gaan” en “Doch wilt er niet de hand aan slaan”.  Kleine verschillen.

Laat niet als dank …

Klassenstrijd

De achtergrond van dit soort rijmpjes was niet in de eerste plaats natuurbehoud maar de behartiging van de belangen van grondeigenaren. In die zin had de verbale woede-uitbarsting van de socialist in de Tribune wel een reële achtergrond. Op de website van de ANWB lezen we:

“Tijdens de aanleg van rijwielpaden en bij het uitzetten van langeafstandswandelpaden kreeg de ANWB namelijk klachten van eigenaren van landgoederen en bossen. Ze waren boos dat toeristen papier, blikjes, dozen en flessen achterlieten. Grondeigenaren waren bang dat wanneer ze meer toeristen zouden toelaten, hun terreinen ernstig vervuild zouden raken.”  https://www.anwb.nl/over-anwb/geschiedenis/laat-niet-als-dank—actie-zwerfvuil

 

De ANWB-plaat van 1939

Een nieuwere plaat

De ANWB bleef vernieuwen. In 1939 zijn de fellere kleuren behouden, maar ligt het afval weer op de voorgrond zoals in 1916. Het modieuze paar is vervangen door een gezin op de achtergrond.

Rijmpjes in Duitsland

Rijmpjes om de recreant aan te sporen zijn afval op te ruimen, waren niet alleen in Nederland, maar ook in Duitsland populair aan het begin van de vorige eeuw, bijvoorbeeld:

“Was im Stube gilt als simpel Brauch,
behalt das fest im Walde auch.
Lass niemals auf den Boden fallen
Papier, Orangen, Eierschalen.
Halt rein und sauber das Waldlokal,
So seid ihr willkommen allzumal.”
(uit Algemeen Handelsblad, 4 augustus 1916)

Oude kranten

Bij mijn zoektocht naar de oorsprong van de door Teensma geciteerde teksten heb ik dankbaar gebruik gemaakt van oude kranten die allemaal gedigitaliseerd (en doorzoekbaar) op https://www.delpher.nl/ staan. Ook heb ik gebruik gemaakt van ‘Het Geheugen’, een uitgebreid archief van oude plaatjes op dat zelfde delpher: https://geheugen.delpher.nl/nl

____

 

De woestijn rukt op bij de Merenwijk

Overbegrazing

Klik op de figuur voor de brief (PDF)

 

In april 2012 begon na een lange winter het tere gras langzaam weer te groeien op die mooie dijk aan de overkant van de sloot bij ons huis aan de Rivierforel. Maar dat plezier duurde niet lang. De gemeente Leiden zette een zware kudde schapen en geiten in om met dat gras korte metten te maken. Al gauw was het een stuivende zandbak met stoffige dieren daar tegenover ons.

Ik schreef een boze brief aan de Wethouder, met onder meer de volgende tekst:

Geiten op de dijk: de woestijn rukt op

“Was het voorheen een plezier om naar de bloemenpracht op de dijk te kijken. Nu is hij overwegend grijs met hier en daar een distel die de vraatzucht van de geiten overleeft. Op de hierbij gevoegde foto’s is het grijs een bodem waar het gras vrijwel geheel verdwenen is.”

 

Woestijnvorming

De gemeente Leiden nam de zaak serieus en ik werd enige tijd later door een ambtenaar opgebeld. Zij zei deze zaak niet licht op te vatten en wees nog eens op de educatieve functie van de kinderboerderij, van wie deze dieren zijn. “Wij willen door de kinderboerderij bijdragen aan milieubewustzijn en liefde voor de natuur en dan kan het natuurlijk niet dat wij door slecht beheer de vegetatie op die dijk schade toebrengen.”

Ik kon me daar natuurlijk honderd procent bij aansluiten, maar toch kon ik het niet laten hier ook de humor van in te zien. “Ja, mevrouw, dat is heel goed dat u deze concrete voorbeelden ook in het onderwijs gebruikt. Misschien hoeft u wel helemaal niets te veranderen. U kunt die dijk tegenover ons huis gewoon voor de les ‘woestijnvorming’ gebruiken. De Sahel in het klein. Door geiten rukt de Sahara op.”

Zij vond het helemaal niet grappig. Gelukkig is het beheer is sindsdien wel iets beter geworden.

Negen jaar later

Maart 2021 kreeg ik de indruk dat de geschiedenis zich zou herhalen. Alweer werd er op een dijk waar de grassprietjes nog nauwelijks opgekomen waren een kudde geiten losgelaten, tien hongerige beesten die elk groen stukje gras voortvarend in hun bek lieten verdwijnen. Alweer vroeg ik mij af: hoe werkt zo'n planning eigenlijk bij gemeente Leiden of de kinderboerderij? Staat er gewoon in de agenda iets als 10 maart, geiten loslaten. Komt er niemand op het idee om eens te kijken of er wel gras groeit? Ambtenaren zijn geen boeren, bleek weer. Ik stond begin juni op het punt weer zo'n mooie brief te schrijven, ook omdat ik gezien had dat er een straat verder een weelderige dijk met gras van bijna 75 cm hoog voor het afgrazen lag. Blijkbaar hadden de ambtenaren dit ook door en had ik te weinig vertrouwen. De geiten lagen heerlijk in het dikke gras vandaag. Hierbij een paar foto's.  Boven de dijk bij ons van 20 april tot en met 3 juni. Onder op 9 juni 2021 bij de Karpers.

Beleidshallucinaties

Iedereen die mij kent, weet dat ik onuitstaanbaar word als ik serieus probeer te zijn. Ik ben de laatste twee weken voortdurend onuitstaanbaar, maar dat is niet mijn eigen schuld. Het is de schuld van ongeremd hallunicerende beleidsambtenaren en hun leeghoofdige consultants. Wat is er gebeurd? Ik denk dat het ongeveer zo gegaan is.

De wethouder van Recreatie, Natuur en Andere Onbelangrijke zaken zit achter zijn bureau in Warmond. Hij heeft zijn dag niet en kijkt uit het raam. Op zijn bureau liggen stapels papier, onder meer van de Provincie. Die provincie heeft aan zijn mooie gemeente Teylingen het beheer over nogal wat stukken land gegeven en daarbij een smak geld om een en ander op te leuken, te ‘ontwikkelen’ zoals dat in beleidsjargon heet.

Kijkend uit het raam schiet hem niets zinvols te binnen. Tja, een fietspad misschien, nog een wandelroute en een vogelkijkscherm, maar veel verder reikt zijn fantasie niet. Dan maar een stelletje beroepsfantasten van een adviesbureau inhuren. Hij pakt zijn mobiel en belt zijn contact bij Arcadis.

-“Hallo, met de Wethouder. We moeten praten!”
-“Zeg het maar, wat is probleem?”
– “Een ernstig probleem! Ik heb een bak geld op mijn bureau liggen.”
– “Wij zien dat nooit als een probleem, dat weet je! We kennen elkaar al langer, toch?”.
– “Ik moet dat geld proberen op te maken aan veranderingen in natuur, landschap en recreatie. Hebben jullie een idee?”
– “Zodra er geld is, hebben we altijd een idee. Het leuke is dat ons bureau Arcadis is voortgekomen uit de Heidemij. De Heidemij was ooit kampioen vernielen van natuurgebieden. Woeste gronden heetten ze vroeger. We doen te weinig met dat verleden. Hebben jullie daar bij Warmond nog wat woeste gronden voor ons? Dan kunnen we die, bouwend op een rijke traditie, naar de donder helpen!”
– “Ik wist dat je een weer zo’n geniaal idee zou hebben, maar dat het zo goed zou zijn, daar had ik niet op gerekend!”
– “Laten we spijkers met koppen slaan. Ik heb hier toevallig een paar consultants lopen die werkelijk helemaal niets met rust, ruimte en natuur hebben. Ze kunnen daarom heel creatief met het landschap omgaan, ongehinderd ook door kennis. Tja, we hebben wel eens biologen in dienst gehad, maar die beginnen te zeuren bij elke bomenrij die je wilt rooien. Dat is niet bevorderlijk voor een creatieve cultuur in ons bedrijf.”
– “Kom morgen meteen even langs met die lui. Dan gaan we aan het werk. Ik kan je de contouren van de opdracht al even doorgeven. Maak voor ons een visie, waarin alles verandert en waarin we gegarandeerd dat provinciegeld over de balk kunnen gooien.”
– “Ik kom morgen om 10:00. Het hoeft niet lang te duren. We weten al waarom het gaat.”
– “Misschien goed om die consultants al vast een lijstje mee te geven met de minimumeisen aan het eindrapport. Je krijgt de opdracht als je de volgende woorden elk minimaal 50 maal gebruikt: rust, ruimte, kwaliteitsimpuls, samenwerking, harmonie, natuurbeleving, samenspel, betrokkenheid en nog een paar, maar die schieten me even niet te binnen.”
– “Uitstekend, tot morgen!”

Het resultaat is bekend. Een waanzinnig plan en een brochure waar de honden geen brood van lusten. Na een slapeloze nacht heb ik mij aangesloten bij het massale verzet tegen deze onzin. Mijn bijdrage is een akelig serieuze website. [toevoeging 2020: deze website heeft indertijd zijn nut gehad, maar wordt niet meer onderhouden. Het eigen internetdomein is in 2019 opgezegd. Een kopie van de laatste versie van die website staat alleen nog op mijn eigen server].

 

 

Naturschutz auf dem Holzweg – ohne Fragezeichen

Kurze persönliche Reflexion über die Hamburger Gespräche 2015

Siehe Website der Michael Otto Stiftung

Dass es der Natur in Deutschland – und nicht nur in Deutschland, auch in vergleichbaren dichtbesiedelten und industrialisierten Ländern mit intensiver Landwirtschaft wie den Niederlanden – schlecht geht, wissen wir schon länger. Dass von der intensiven Landwirtschaft in diesen Ländern das größte Bedrohungspotential ausgeht, ist auch nicht neu. Es ist kaum eine Überraschung. Natur im eigentlichen Sinne, Natur als ungestörte Wildnis, gibt es dort kaum. Viele Tiere, Pflanzen und andere Organismen haben ihre Nischen in der Landwirtschaft und der Forstwirtschaft gefunden. Die ursprüngliche Natur ist längst verschwunden. Dass Christoph Leuschner die deprimierenden Zahlen, die den Rückgang vieler Arten belegen, noch einmal zusammenfasst und dass er zeigt, dass die Zahlen keine Zweifel über die zentrale Rolle der intensiven Landwirtschaft zulassen, ist gut. Auch ist es gut zu wissen, dass es immer bessere Zahlen gibt. In den kommenden Jahren werden wir sicherlich noch bessere Zahlen haben, mit denen wir die Schlussfolgerung noch besser belegen können: die Natur ist gefährdet. Natur verschwindet. Der heutige Naturschutz reicht bei weitem nicht aus, diesen Trend zu stoppen.

In welche Richtung die Lösung gehen muss, ist aus dieser Problemdefinition einfach abzuleiten. Wenn viel Natur sich auf den landwirtschaftlich genutzten Flächen in engem Verbund mit landwirtschaftlichen Produktionssystemen befindet, dann geht es in erster Linie darum, die Landwirtschaft (oder Teile der Landwirtschaft) so zu betreiben, dass sie noch immer Raum bietet für die von ihr abhängige Natur. Der Haupttrend der Landwirtschaft geht leider in die falsche Richtung. Durch Intensivierung und Monokulturen – Stichwort Mais – wird dieser Raum immer kleiner. Für effektiven Naturschutz ist es unumgänglich, dass größere Teile der landwirtschaftlichen Flächen wieder extensiv bewirtschaftet werden und dass auch wenigstens Teile der intensiv bewirtschafteten Flächen aus der Produktion herausgenommen und für Naturentwicklung freigegeben werden. Die Effekte der Klimaänderung verstärken dieses Argument.

Dabei sollte es um erheblich größere Teile der gesamten landwirtschaftlichen Fläche gehen als zur Zeit für den Naturschutz zur Verfügung stehen. Während der Veranstaltung am 11. November wurden unterschiedliche Strategien zwischen Segregation und Integration angesprochen und diskutiert. Nur durch Segregation – Bildung von Naturreservaten und Nationalparks – wird die Natur in der Landwirtschaft nicht zu retten sein. Ohne eine naturfreundlichere Landwirtschaft wird es nicht gehen. Fazit: ohne den Landwirt wird die Natur nicht zu retten sein. Die Umstellung auf naturfreundlichere Landwirtschaft soll für den Landwirt in erster Linie wirtschaftlich attraktiv sein. Nur sehr wenige Landwirte werden aus Liebe für die Natur auf einen Teil ihres bereits niedrigen Einkommens verzichten wollen. Die heutigen Regeln der EU-Finanzierung sind dafür nicht günstig. Dagegen kann der Landwirtschaft noch immer von den günstigen Bedingungen am Bioenergiemarkt profitieren und mit Gewinn sein Land massiv auf Maisanbau umstellen. Noch abgesehen davon, dass Maisanbau keinen überzeugenden Beitrag zur Klimapolitik leistet, ist er für den Naturschutz eine Katastrophe.

Aus dem Vortrag von Christoph Leuschner und der von Hermann Hötker moderierten Diskussion zwischen Norbert Schäffer und Martin Flade wird offensichtlich, dass man sich zwar über die Details konkreter Naturschutzstrategien streiten kann, aber dass große Einigkeit darüber besteht, dass die für einen effektiven Schutz der mit der Landwirtschaft verbundenen Natur grundsätzlich die Rahmenbedingungen fehlen. Schutz der Natur – oder etwas enger formuliert Schutz der Biodiversität – hat nicht die gleiche Priorität als Klimaschutz. Von der Biodiversitätskrise geht nicht die unmittelbare Bedrohung aus als vom Zusammenbrechen des Klimas. Die direkten wirtschaftlichen Schäden durch den Zurückgang der Natur sind – trotz Bestrebungen in diese Richtung durch TEEB usw. – nicht immer klar oder gar nicht sichtbar. Naturschutz hat keine politische Priorität, nicht in Deutschland und international auch nicht.

Auch der Schutz ästhetisch attraktiver Landschaften hat in Deutschland keine Priorität, vielleicht in Deutschland noch weniger als zum Beispiel im Vereinten Königreich. Das war das Thema des m.E. etwas komplizierten Vortrages von Werner Nohl. Der Vortrag kann verstanden werden als ein Plädoyer für die bessere Einbeziehung ästhetischer Werte in den Naturschutz. Obwohl ich grundsätzlich damit einverstanden bin, schöne Landschaften zu schützen und aus diesem Grunde die Vernichtung schöner Landschaften durch Windkraftanlagen mich absolut nicht begeistern kann, geht es bei Naturschutz und Landschaftsschutz über zwei getrennte Bereiche, die man besser getrennt halten sollte. Naturschutz ist der Schutz der Natur, d.h. der Pflanzen, Tiere, Lebensgemeinschaften, usw., die sich relativ ungestört durch menschliche Einflüsse entwickeln können. Beim Landschaftsschutz steht nicht die Natur sondern die subjektiv oder kulturell bedingte menschliche Erfahrung zentral. Natur ist nicht immer schön, und schön ist nicht immer natürlich. In der praktischen Politik kommen Naturschutz und Landschaftsschutz oft zusammen, als Teile eines Zielbündels bei Raumordnung und Landschaftsplanung. Die Argumentation von Werner Nohl führt aber zu einem unklaren Naturbegriff. Für den effektiven Naturschutz bedarf es scharfer und gut definierter Begriffe.

Der Vortrag von Tim Nebel über „Vorbilder zur Nachhaltigkeit“ kam als eine Überraschung. Das Thema – konzentriert auf die Überzeugungskraft von Bildern im Vergleich zu anderen Kommunikationsmitteln – ist sicherlich interessant, aber mir war die Bedeutung für das Thema Naturschutz nicht von vornherein klar. In einer professionell gemachten Präsentation referierte Tim Nebel über die Macht und Überzeugungskraft von Bildern. Dabei betonte er, dass Bilder etwas können, was Wörter nicht können, z.B. blitzschnell über Emotionen Inhalte und Zusammenhänge vermitteln. Wer das Produkt „Natur“ vermarkten will, sollte das verstehen. Lange und komplizierte Texte mit wissenschaftlichem Jargon verfehlen in der Regel das Ziel. Das gilt umso stärker, wenn die Botschaften negativ und normativ („mit Zeigefinger“) formuliert werden. Was man brauche ist „ecotainment“ mit Hilfe attraktiver und emotional ansprechender Bilder.

Herr Nebel fragte sich: „Was können Bilder, was Wörter nicht können?“. Seine Schlussfolgerungen hätten ein wenig anders ausgesehen, wenn er auch eine zweite Frage gestellt hätte: „Was können Wörter, was Bilder nicht können?“ Dann hätte er vielleicht die Gefahren einer rein auf (emotional ansprechenden) Bildern stützenden Definition der Wirklichkeit entdeckt. Obwohl er in seiner Präsentation klar gezeigt hat, wie man mit dem Weglassen bestimmter Bildelemente den emotionalen Wert und damit die vermittelte Botschaft manipulieren kann, hat er über die Gefahren der Bildmanipulation nicht gesprochen.

 

tt

Eine auf emotionalen Bildern stützende Kommunikation des Naturschutzes könnte genau die falschen Inhalte (bis hin zu groben Unwahrheiten) vermitteln. Ein schönes Beispiel hier ist die Moorschutzkampagne von BUND mit dem Slogan „Torf Tötet“. Das Bild ist ein Frosch durchbohrt durch eine Heugabel. Mit der Kampagne wollte BUND die Torfproduktion in Deutschland verhindern. Das Bild suggeriert, dass Torf in Deutschland aus natürlichen Mooren stammt. Das ist aber längst verboten. Alle natürlichen Moore sind geschützt. Torf wird ausschließlich aus degradierten und landwirtschaftlich genutzten Torfböden produziert, die ohne Torfproduktion sowieso durch Oxydation als CO2 in die Atmosphäre verschwinden würden. Nach der Torfproduktion werden in Deutschland solche Flächen in der Regel wiedervernässt. Im Ergebnis steigt der Naturwert. Die BUND-Kampagne trägt dazu bei, dass die Torfproduktion aus Deutschland in die intakten Moorgebiete im Baltikum auswandert. Kostbare Natur geht dadurch verloren. Die wirkliche Bedrohung der Biodiversität auf den degradierten Moorböden in Deutschland ist die intensive Landwirtschaft, die durch Kuhlung die Bodenstruktur vernichtet und naturnahe Wiedervernässung nicht mehr möglich macht. Das Bild „Torf Tötet“ vermittelt Unwahrheiten und trägt mehr zur Vernichtung als zum Schutz der Moore bei.

Kommunikation auf der Basis emotional ansprechender Bilder ist potentiell gefährlich. Diese Gefahren sieht man nicht nur in der Konsumentenkommunikation, sondern werden zunehmend aktuell in der schnellen Kommunikation politischer Konzepte und Strategien. Ohne inhaltliche Basis werden sie über attraktive Bilder in die Politik transportiert. Ein gutes Beispiel ist das Konzept „circular economy“, ein Wunschbild einer abfallfreien Gesellschaft mit lückenloser Schließung aller stofflichen Kreisläufe. Dieses Konzept, das nicht nur gegen das zweite Hauptgesetz der Thermodynamik verstößt, sondern auch durch viele praktische Probleme in der Regel nicht einfach umgesetzt werden kann, wird sogar von der EU-Kommission zum Grundstein der Abfallpolitik gemacht, nicht auf der Basis einer inhaltlichen Analyse sondern auf der Basis eines attraktiven Bildes. „Circular Economy“ ist auch deshalb so attraktiv, weil – was jeder Werbespezialist weiß – Kreise immer attraktiver sind als jede andere Basisform. Endloses Wachstum ohne Begrenzungen durch „circular economy“: wer könnte dagegen sein?

Wer den Ratschlägen von Herrn Nebel folgt, kann sicherlich das „Produkt“ Natur besser vermarkten. Ob es dabei um sinnvolle Strategien, leere Phantasien oder Lügen handelt, macht keinen Unterschied. Das „toolbox“ ist gleich. „Ecotainment“ kann Spaß machen, aber dessen positiver Beitrag zu Naturschutz ist nicht garantiert.

Aus einem etwas anderen Blickwinkel fragte sich Sarah Zierul, wie man den Einfluss des Konsumenten auf Naturschutz erhöhen könnte. Die Basis ihrer Argumentation war eine Analyse des Bananenmarktes, der Bananenlieferkette und der Rolle der Konsumenten. Das Ergebnis ihrer Analyse ist nicht neu oder überraschend: nur eine ganz kleine Gruppe von Supermärkten ist in Deutschland für den Einkauf fast aller in Deutschland konsumierten Bananen verantwortlich und der Konsument könnte durch Druck auf diese Unternehmen die Nachhaltigkeit – inklusive Naturschutz – positiv beeinflussen. Zwei Faktoren aber verhindern dies: die extrem kleinen Margen im Bananengeschäft und die fehlende Motivation der Konsumenten, einen Cent mehr für Nachhaltigkeit auszugeben.

Die logische Schlussfolgerung aus Zieruls Ausführung ist einfach aber wurde von ihr nicht explizit gemacht: Nur über den Markt geht es nicht. Die Definition und Umsetzung von Naturschutzzielen kann nicht dem Markt, und sicherlich nicht dem Konsumentenmarkt, überlassen werden. Naturschutz, der Schutz eines öffentlichen Gutes, ist keine Endverantwortung der Privatwirtschaft. Die Privatwirtschaft in Kooperation mit ihren „stakeholders“ wie NGOs kann viel Beitragen, zum Beispiel durch die Entwicklung und Anwendung von Zertifizierungssystemen (Bio, Fair Trade, FSC, RSPO, etc.). Letztendich wird Naturschutz ohne staatliche Politik nie hinreichend umgesetzt werden. Naturschutz als eine „Vermarktungsaufgabe“ zu definieren, wie in der Werbeagentursprache von Herrn Nebel, kann interessante Gesichtspunkte öffnen, aber lenkt vom Hauptthema ab. Natur ist ein öffentliches Gut. Naturschutz bedarf der staatlichen Politik, einschließlich der Anwendung ordnungspolitischer und ökonomischer Instrumente. In der Schlussdiskussion wurde das von Michael Otto klar gesagt: die Politik muss dafür sorgen, das externe Kosten internalisiert werden. Dann wird sich der Markt entsprechend in die gute Richtung bewegen.

Die Politik aber ist nicht motiviert. Bei der Landwirtschaft geht es dabei in erster Linie um die europäische Agrarpolitik und vor allem um den vernünftigen Einsatz bestehender und neuer Finanzierunginstrumente im Interesse des Naturschutzes. Der Weg über die Konsumentenkommunikation ist bestenfalls ergänzend, aber sollte heute nicht das Hauptthema sein. Das Hauptthema ist die Beeinflussung europäischer Politik auf der Basis vernünftiger Naturschutzziele in Anerkennung der von Leuschner und anderen hervorgehobenen Fakten und der zur Verfügung stehenden und sich entwickelnden Erkenntnisse über die Effektivität konkreter Naturschutzstrategien in der Agrarlandschaft. Wir dürfen dabei nicht nur über attraktive Bilder kommunizieren. Die Botschaft ist nicht einfach in der Form von „ecotainment“ zu Formulieren. Wir müssen einen Weg finden, eine Botschaft zu vermitteln, die an sich wenig Spaß macht: so wie es heute geht, kann es nicht weitergehen. Wenn wir die Natur erhalten wollen, heißt das Begrenzungen an Konsumverhalten und Wachstum. Können wir eine solche Botschaft „ohne Zeigefinger“ bringen?

Reinier de Man
Leiden, 13. November 2015
reinier.de.man@rdeman.nl

____