Stoffstrommanagementpapst

De aantrekkingskracht van Duitsland

Misschien zette ik mij af tegen mijn ouders en had ik daarom vriendinnen in het land van onze voormalige bezetter. Ik ontmoette ze in Ierland en zocht ze daarna in plaatsen als Schornbach bij Stuttgart op. Het was in ieder geval goed voor mijn Duits. Toen ik in het bureau van Wouter van Dieren ging werken, deden we ook veel in Duitsland: samenwerking met de wasmiddelenindustrie en discussieprojecten met het instituut van Ernst Ulrich von Weizsäcker: WAGE, Waschmittel und Geselschaft. Toen schreef ik al lange rapporten in het Duits. Een paar jaar later bezocht ik in het kader van mijn projecten met Ueberhorst de Evangelische Akademie van Tutzing en nam deel aan hoogdravende discussies over de toekomst van de Chemie, waarin het woord Chemie wisselend werd gebruikt voor de chemische wetenschap, ‘chemische’ stoffen en chemische industrie. Ik leerde in zijn projecten de gecompliceerde taal van Ueberhorst – door een medewerker van de Stad Frankfurt omschreven als Elmshorner Barock – en ik werd steeds meer bedreven  de Duitse manier van discussiëren en argumenteren, inclusief het met de vuisten op tafel roffelen bij wijze van applaus.

Ist Gott der Manager?

Op een ochtend werd ik opgebeld door het secretariaat van de Enquetekommision Schutz des Menschen und der Umwelt, een parlementscommissie die zich bezig hield met de toekomst van de ‘Chemie’ in al zijn verwarrende betekenissen. Zo’n parlementscommissie kan, naast de organisatie van hoorzittingen,  allerlei onderzoek laten uitvoeren ter ondersteuning van zijn werk. De vrouw aan de telefoon vroeg of ik bereid was een onderzoek uit te voeren. Ik vroeg beleefd wat dan precies de onderzoeksvraag was. Het antwoord luidde dat ik moest onderzoeken welke databases bruikbaar zouden zijn of opgezet moesten worden ter ondersteuning van een “Stoffstrommanagement”. Ik begreep er weinig van. Ik vroeg nog eens verder en kreeg steeds hetzelfde te horen: ik zou moeten onderzoeken welke “Datenbasen für die Erfassung von Stoffströmen geeignet” zouden zijn. Hoe meer de vrouw aan de telefoon probeerde uit te leggen, hoe minder ik ervan begreep. Ik besloot iets gerichter te vragen en zei: u heeft het over gegevens die voor het management van stofstromen nodig zouden zijn. Dat wil ik graag voor u uitzoeken, maar kunt u mij eerst vertellen wie eigenlijk die manager is? Dan kan ik die misschien helpen. De vraag was te moeilijk. Er kwam meer wartaal uit Duitsland. Ik probeerde hem zelf maar te beantwoorden. Ik deed een voorstel: “der große Stoffstrommanager, das ist der liebe Gott selbst! Er steuert alle Stoffströme. Aber das kann nicht richtig sein, weil (so wird immer gesagt) Gott alles bereits weiß. Er braucht keine Datenbasen. Also Gott kann es nicht sein”. In de discussie die volgde, bracht ik naar voren dat het beantwoorden van de vraag, wie is de manager?, onderdeel zou moeten zijn van de studie. We sprake af dat ik een voorstel zou schrijven waarin de identificatie van de “Akteure im Stoffstrommanagement” een onderdeel zou zijn. Ik geloof dat ik de vrouw in Bonn in verwarring achterliet.

Een dik rapport

Ik schreef een voorstel, waarin ik duidelijk maakte dat ik niet de capaciteit had om het gevraagde onderzoek helemaal uit te voeren. Ik stelde een klein deel voor – niet toevallig het meest interessante deel. Het grootste deel – de identificatie van databases werd aan een bekend bureau in Basel in opdracht gegeven. Mijn deel richtte zich uitsluitend op de beantwoording van de vraag die ik al in het telefoongesprek had opgeworpen: wie zijn de managers, wat zijn hun taken en welke informatie hebben zij nodig.

Het resultaat was een vrij dik rapport van meer dan 60 pagina’s, waarin ik dankbaar gebruik maakte van mijn werk in Nederland dat ik vrijwel gelijktijdig voor het Ministerie van Economische Zaken uitvoerde. Ook profiteerde ik van een tweede studie die ik inmiddels voor dezelfde Enquetekommission samen met een bureau in Dortmund uitvoerde, die het thema stofstromen in de textielketen behandelde. Dat het rapport vooral op eigen werk gebaseerd was, is duidelijk uit de literatuurverwijzingen aan het eind van het rapport. Van de zestien bronnen verwijzen er elf naar eigen werk.

De samenwerking met het bureau in Basel liep stroef. De gemeenschappelijke basis van ons werk zou mijn hoofdstuk moeten zijn, maar het liep fout met de tijdsplanning. Zij schreven eerst hun hoofdstuk en ik kon mijn werk daar niet aan aanpassen. Ik had nog een ontmoeting met de medewerker uit Basel, we telefoneerden en er werden faxen heen en weer gezonden. De samenwerking werd er niet beter op.

Klausurworkshop

Op 15 november 1993 vond er een zogenaamde “Klausurworkshop” in de Winterscheider Mühle, een hotel en conferentieoord niet ver van Bonn. Die plek werd vaak gebruikt door leden van de Bondsdag en de regering voor hun bijeenkomsten. Ik was er al eens geweest rond 1986 toen Wouter van Dieren samen met Ernst Ulrich von Weizsäcker daar een discussie over “Waschmittel und Gesellschaft” met wetenschappers, industriëlen en beleidsmakers organiseerde. Er was toen een hoge ambtenaar  van het Umweltbundesamt die op de avond voorafgaande aan de discussies de mooie aria “In diesen heiligen Hallen” van Mozart zong, een heel toepasselijke inleiding: “In diesen heiligen Hallen kennt man die Rache nicht…. …. … Wo Mensch den Menschen liebt, Kann kein Verräther lauern, Weil man dem Feind vergiebt. “ Het ging toen om wederzijds begrip en belangstelling voor elkaars standpunten.

Zeven jaar later was de sfeer minder harmonisch, zou blijken. De opdrachtnemers van de studie voor de Enquetekommission zouden hun werk mogen voorstellen. In de zaal zaten bondsdagleden van de commissie en medewerkers van het secretariaat. Natuurlijk zaten daar ook de opdrachtnemers, Dr. Reinier de Man uit Leiden en de medewerker van het bureau in Basel.

Een zware delegatie uit Basel

Deze medewerker had voor de zekerheid zijn baas meegenomen en ook de baas van de baas hield een oogje in het zeil. Er waren namelijk problemen te verwachten. Daarom hadden ze voor een zware delegatie gekozen. De voorzitter – een archetypisch dikke Duitser, die eigenlijk twee stoelen nodig had gezien zijn breedte, opende de vergadering met een aantal formele woorden. Daarna mocht ik spreken. Ik had acht “Folien” meegenomen, vrij saaie diagrammen en tabellen in keurig zwart-wit opgemaakt met MS Word. Ik stak van wal en na tien minuten vroeg ik de voorzitter of ik het niet beter kort zou houden en me tot de essentie zou beperken. De voorzitter maakte een gebaar met zijn vette handen dat zoiets betekende als “gaat u maar door”. Hij zei kort daarna: “Herr Dr. de Man, Sie haben das Wort!”. Ik begreep dat ze iets als een uur voor me ingepland hadden en dat uur moest ik volmaken. Tja, ik was weer eens in Duitsland. Ik was er inmiddels wel aan gewend geraakt dat ze me “Dr. de MAAN” noemden, maar aan de gewoonte om lange redevoeringen te houden zonder veel interactiemogelijkheden was ik nog niet gewend. Ik zou er eigenlijk nooit aan wennen.

Wir wollen mit Ihnen reden!

Ik had een goed systematisch opgebouwd verhaal en ik wist mijn uur gemakkelijk vol te maken. Daarna was de delegatie uit Basel aan de beurt. Ze hielden een korte inleiding, die door één van de commissieleden werd onderbroken met de vraag: waarom zijn we hier eigenlijk? Om de onderzoekers te laten vertellen, wat zij interessant vinden of om over zaken te praten die wij interessant vinden? Er ontstond een korte discussie met een duidelijke conclusie. Men koos voor de tweede mogelijkheid en er kwam naar voren dat niemand het tweede verhaal interessant vond. Niemand wilde daar eigenlijk verder naar luisteren. Vooruit, ze mochten hun verhaal wel afmaken, maar kregen daar nog maximaal een half uur voor. Na een korte pauze mochten de vrienden uit Basel nog even iets presenteren, maar men wilde daarna zo snel mogelijk over mijn onderzoek discussiëren. Inmiddels was er een taxi besteld voor de medewerker, zijn baas en de directeur. De medewerker stond nog zijn laatste plaatje te projecteren toen er voor het raam een mooie taxi met bestemming Bonn Hauptbahnhof verscheen.

We hadden daarna nog zeker twee uur een heel interessante discussie. Het bleek dat ik met mijn studie precies in de roos had geschoten. Ik leverde de politici, ambtenaren en belangenvertegenwoordigers precies het begrippenkader dat zijn nodig hadden. Het was een rol die ik nog wel vaker zou spelen, door het hoofd van de duurzaamheidsafdeling van Axel Springer getypeerd als “Logikpfadfinder”.

Klartext reden

Na de sessie in de vergaderzaal hadden we nog een informele borrel in het restaurant van de Winterscheider Mühle. Ik herinner me nog het gigantische verschil tussen de formeel-bureaucratische taal in de vergadering en het informele geklets naderhand bij het pilsje. In vergaderingen wordt in Duitsland meestal geen spreektaal gebruikt. Misschien bestaat de uitdrukking “Klartext reden”  in niet veel andere talen.  Er komen dan gedrukte woorden uit de mensen.

Ja, het was echt waar

Ik was volkomen verbaasd over wat er gebeurd was die dag. Als een kleine David had ik de Goliath van de Duitse advieswereld verslagen. Toen ik weer terug in Nederland was, werd ik door Duitse collega’s opgebeld. Ze hadden een gerucht gehoord, waarvan ze wilden weten of het waar was. Ja, het was waar!

Sinds deze gebeurtenis had ik een belangrijke positie in Duitsland. Ik werd vanaf die tijd gezien als één van de belangrijkste deskundigen op het gebied van stofstromen en productketens.  Daarbij speelde zeker een rol dat het in Duitsland gemakkelijker is om als deskundige op te treden dan in Nederland. Ik voelde mij professioneel steeds meer thuis in Duitsland dan in Nederland. In Duitsland noemde sommigen mij, met enige ironie maar toch serieus bedoeld, hun Stoffstrommanagementpapst.

 

____

 

Print Friendly, PDF & Email