Bomen en bossen

Hier geef ik mijn veel gebruikte instellingen voor het fotograferen van bomen en bossen. Wie goed bomen wil leren fotograferen, moet zoals ik maar eens een workshop bij Ellen Borggreve volgen. Natuurlijk ga ik haar waardevolle kennis niet hier op mijn eigen website zetten.

Een bomenfoto in 10 punten

  1. Gebruik in de regel een statief. Stel de camera in op diafragma voorkeuze (A) en een niet te hoge ISO-waarde, bijvoorbeeld 100 of 200 om mee te beginnen. Die kan altijd later hoger ingesteld worden. Zet auto-ISO uit! De camera berekent nu de sluitertijd bij de lichtomstandigheden van het moment. Stel de ontspanstand op een enkel beeld in (bij Nikon S), dus niet continu (bij Nikon CL of CH). Kies een onderwerp en een standpunt. Zet de autofocus op een enkel punt in (Nikon AF-S). De lichtmeting kan gewoon op de matrixmeting blijven staan.
    • Natuurlijk gelden de gebruikelijke overwegingen m.b.t. lichtrichting (tegenlicht, zijlicht etc.), waar ik hier niet op in wil gaan.
    • Ga dichtbij staan voor een foto van één geïsoleerde boom (zie hieronder: groothoek).
    • Ga wat verder weg staan om onderwerpen op verschillende afstanden te combineren (zie hieronder: tele).
    • Vergeet niet de hoogte van het statief bewust in te stellen. Stel in de regel het statief zo in dat je evenwijdig aan de grond kunt fotograferen. Een te hoog statief leidt al gauw tot een neerwaarts gerichte camera, wat meestal niet gewenst is. De hoogte van het statief hangt sterk af van het onderwerp, de brandpuntsafstand en de elementen van de achtergrond die je wilt vastleggen binnen het frame. 
  2. Kies in principe nu al het ‘frame’, de verhouding tussen lengte en breedte van de foto. Als dat in de camera niet kan, moet dat tijdens de nabewerking gebeuren, maar het is wel goed om al een idee te hebben als je de foto maakt. In de eerste plaats de keuze tussen ‘landscape’ en ‘portrait’. Het is geen wonder dat zo’n verticale foto vaak goed bij een bomenfoto past. In de tweede plaats de keuze tussen gangbare formaten 3:2 (standaard kleinbeeld), 4:3 (de meeste andere camera’s), 16:9 breedbeeld, 1:1 vierkant en andere formaten (standaard of zelf ingesteld). Alle overwegingen om het ‘frame’ bepalen kunnen in dit bestek niet behandeld worden. Het is een van de belangrijkste keuzes bij het maken van een foto. Je bepaalt als het ware het coördinatenstelsel van de opname en de grens tussen ‘binnen’ en ‘buiten’.
  3. Kies afhankelijk van de compositie een brandpuntsafstand:
    • Als het onderwerp één boom is, kan een (gematigde) groothoek de oplossing zijn (bijv. 24 mm full frame, 18 mm APS-C). De achtergrond komt ver weg te staan en alles ver weg is klein.
    • Is het onderwerp een groep samenhangende bomen op verschillende afstand van de camera, dan is een (gematigd) teleobjectief het antwoord (bijv. 85-100 mm full frame of 60-70 mm APS-C). Of een lange brandpuntsafstand geschikt is,  hangt ook van de helderheid van de atmosfeer af. Bij mist werken te lange lenzen meestal niet. 
    • In andere gevallen voldoet meestal een standaardobjectief (50 mm full frame, 35 mm APS-C).
  4. Schroef in bepaalde gevallen een circulair polarisatiefilter voor de lens (wel eerst andere filters eraf halen, anders krijg je later de polarisatiefilter er moeilijk weer van af) en draai de filter op donkerste beeld dat mogelijk is. Daarmee worden schitteringen door vocht op bladeren en wortels weggenomen en ontstaat een verzadigder en soms ook rustiger beeld. Vaak worden dan ook de kleuren mooier zoals een groener gras met minder bijmenging van kleuren als magenta. 
  5. Bepaal de behoefte aan scherptediepte: van waar tot waar wil je dat de foto scherp is. Stel op basis daarvan de diafragma-waarde in:
    • bij een groothoek of een standaardobjectief zal een waarde van 9 of 11 vaak genoeg zijn.
    • bij een telelens (van nature weinig scherptediepte) moet het diafragma vaak verder dichtgeknepen worden tot 16 of 22 (zie noot hieronder).
    • bij mist heb je minder behoefte aan grote scherptediepte: de achtergrond is toch al onscherp.
  6. In het geval van moeilijke situaties m.b.t. scherptediepte, kies dan voor handmatige scherpstelling en gebruik daarbij eventueel een app voor de berekening van de hyperfocale afstand.
  7. Controleer de door de camera berekende sluitertijd.
    • Waait het helemaal niet, dan kan je lange sluitertijden (tot meerdere secondes) accepteren.
    • Waait het wel, breng dan de sluitertijd omlaag door het aanpassen van de ISO. Ga dan naar waarden als 400 of 800, maar liever niet boven de 1000.Maak nog de volgende kleine aanpassingen, eventueel na een of meer proefopnames:
  8. Maak nog de volgende kleine aanpassingen, eventueel na een of meer proefopnames:
    • Corrigeer de automatisch berekende belichting. In een bos zal je vaak moeten onderbelichten om de donkere sfeer vast te houden. Stel net zolang bij totdat je met de belichting tevreden bent.
    • Raadpleeg hierbij nauwkeurig het histogram en kijk of het histogram past bij wat je wilt. Een bos met nadruk op de donkere tinten zal vaak een histogram met een zwaartepunt links hebben. Bij een opname met relatief weinig contrast (mistig weer bijvoorbeeld)  heb je als fotograaf grote vrijheid in het donkerder of lichter maken van de foto. Het hangt ervan af welke sfeer je wilt overbrengen.
    • Corrigeer de automatisch berekende witbalans door de kleurtemperatuur op een zelfgekozen Kelvin-waarde in te stellen (bijvoorbeeld 4800 of 6000). Dit is nodig omdat de automatische witbalans soms in de war raakt van de ongewoon sterke vertegenwoordiging van de kleur groen (wat er ook toe kan leiden dat er veel magenta wordt bijgemengd, terwijl die kleur helemaal niet aanwezig is). Natuurlijk kan de witbalans ook in de nabewerking in Lightroom worden aangepast, maar op deze manier kan je ter plekke controleren of de foto de kleuren natuurgetrouw weergeeft. Soms wil je bewust een wat lagere of hogere kleurtemperatuur dan de werkelijkheid instellen: een iets lagere waarde voor een wat kouder effect of een iets hogere waarde voor een zonniger beeld. 
  9. Zet de vibratiereductie van de lens bij het gebruik van een statief UIT. Maak de foto met een afstandsbediening of een zelfontspanner (bijv. na 10 seconden). 
  10. Voer de nabewerking in LightRoom uit. Ook hier moet je bij voorkeur geen automatische bewerkingen kiezen. Voordat je het weet, wordt er weer een grote hoeveelheid magenta aan het groen toegevoegd.
    1. Kies eerst de juiste uitsnede in de juiste verhouding als dat al niet tijdens de opname gebeurd is. 
    2. Voer de gebruikelijke correcties in belichting, contrast, hooglichten, zwarte tinten en de midden-tinten (wit, schaduw) uit. Natuurlijk zijn hooglichten in de regel te vermijden, maar hier en daar een  dichtgelopen schaduw hoeft geen probleem te zijn, als je in zwarte delen van de foto bewust geen contrast wilt laten zien. 
    3. Soms is een correctie van het contrast nodig om de foto de juiste sfeer te geven. Regelmatig gebruik ik daarvoor ook de instelling voor ‘helderheid’ (clarity), die uitsluitend het contrast in de midden-tonen bepaalt. Meestal wordt een verhoging van ‘helderheid’ gebruikt om details (zoals de structuur van oppervlakken) te versterken, maar bij bomenfoto’s is juist een vermindering van  de helderheid (in combinatie met het gebruik van een circulair polarisatiefilter tijdens de opname) vaak een goed middel om onnodig de aandacht trekkende details te onderdrukken en daardoor het complexe bos er minder chaotisch uit te laten zien.  
    4. Vaak is een correctie van de kleurtemperatuur zinvol. Als een foto in de winter een te zonnige indruk geeft dan kan een verlaging van de temperatuurinstelling een manier zijn om het blauw ten opzichte van het geel te versterken en de sfeer ‘kouder’ te maken. 
    5. Soms is bovendien een kleine correctie van de kleurtint (groen <–> magenta) nodig, om de kleur van onnatuurlijk groene (aan de boom) of te paarse bladeren  (op de grond) te corrigeren. 

NB. De getallen voor diafragmawaarden zijn in het bovenstaande voor een full-framecamera gegeven. Camera’s met een kleinere sensor (APS-C, NFT en nog kleiner) hebben een grotere scherptediepte bij het zelfde diafragma-getal. De scherptediepte bij f/16 in een full-frame camera wordt dan al bereikt bij f/8 of f/11.