Wulpen tellen

Slaapplaatstelling

Op een avond op het eind van februari heb ik Petra verleid om een keer mee te gaan met wulpen tellen in de Munnikenpolder. We staan er ruim een half uur voor zonsondergang. Het is vervelend koud. Petra helpt me eerst even de grutto’s te tellen. Er staan er al honderd in het water. Bij het late middaglicht zonder telescoop kan ik de  IJslandse niet van de gewone soort onderscheiden. Ik probeer het ook maar niet. Er zitten hier en daar groepjes scholeksters en er vliegen af en toe wat kieviten. Eerst landen er een paar wulpen niet ver van de scholeksters en grutto’s. Een tijdje gebeurt er niet veel. Dan opeens wordt het menens. Iets voor zonsondergang vallen er groepen van honderd of meer wulpen uit de lucht.

Op een bepaald moment komt er al een tweede groep als ik de eerste nog niet genoteerd heb. Snel gaat de teller van 300 naar 600 naar 1000 en meer. Ik reken het niet eens meer uit. Ik kijk thuis wel naar mijn notities. Het blijft een bijzondere ervaring: gigantische hoeveelheden wulpen dwarrelen naar beneden. Een collega vogelaar helpt ons nog met de registratie van de aanvliegende wulpenwolken. In de plas neemt het vriendelijke wulpengeluid voortdurend toe in sterkte. Op de achtergrond maakt het verkeer voortdurend dezelfde geluiden: autobanden op beton, ronkende vrachtwagens, optrekkende motorfietsen en af en toe een sirene van hulpdiensten. De rode verlichting van het benzinestation wordt steeds beter zichtbaar tegen de steeds donkerdere lucht. Van de molens in de polder blijven tenslotte alleen silhouetten over, waar af en toe zwermen wulpen langs vliegen. Iets na zonsondergang – er zijn misschien 20 minuten voorbij sinds de eerste zwerm – wordt alles rustig met uitzondering van het verkeerslawaai van de A4.  Eindresultaat 100 grutto’s, 1650 wulpen (topresultaat), 160 scholeksters en 85 kieviten. Kemphanen waren er ook deze avond niet bij. Die komen misschien nog.

Twee groepen wulpen

Voordat ik vorig jaar met de slaapplaatstelling begon, kende ik grote troepen wulpen alleen van Texel. In de winter zag ik duizenden wulpen bij de Schorren en bij de verschillende plasjes achter de hoge waddendijk, bijvoorbeeld bij Dijkmanshuizen. Toch zijn dit niet dezelfde wulpen.

Tijdens de slaapplaatsentelling tellen we wulpen die een tussenlanding maken op hun reis van hun overwinteringsgebied (Zuidwest Europa, Engeland) naar hun broedgebied in Duitsland, Skandinavië en Rusland. Een enkele wulp gaat in Nederland broeden, maar dat zijn er helaas niet veel meer, totaal niet veel meer dan 4000 paren. Oorspronkelijk broedden de Nederlandse wulpen in heide- en duingebieden, maar daar zijn ze weggetrokken richting landbouwgronden, waar ze nu sterk bedreigd worden door de effecten van intensivering van de landbouw.

In het najaar en de winter zien wij een andere groep. Dan zijn er tot 200.000 wulpen in Nederland, vooral in het Waddengebied. In het voorjaar trekken die weer terug naar hun broedgebieden tot ver in Rusland.

Een kleine terugblik: 1904

Samen met de andere weidevogels kievit, grutto, scholekster, tureluur, kluut en kemphaan vormt de wulp het zevental van de ‘gewone’ Nederlandse weidevogels.  In het ‘Vogeljaar’ (1904) schrijf de bekende Jac. P. Thijsse:

"De lucht is vol van leeuwerikenzang en 't riet weergalmt van rietzangers en karekieten. Maar boven alles uit klinkt het geroep en gejodel van de kleine steltloopers, van kievit en tureluur, grutto en scholekster.  Voeg hierbij nog de wulp, de kemphaan en de kluit, dan hebt ge een zevental vogels van den eersten rang, vogels, die ieder Nederlander behoort te kennen, want zij bevolken niet alleen onze weilanden in de polders, maar ook in de duinen en op de hooge hei moet gij ze ontmoeten: overal waar maar uitgestrekte, vochtige plekken in hun levensonderhoud kunnen voorzien."

Uit: Het Vogeljaar (1904)

Helaas klopt het door de oude Thijsse geschilderde beeld niet meer helemaal. Die uitgestrekte vochtige plekken zijn zeldzaam geworden en in veel  weilanden en polders klinkt het ‘gejodel’ niet meer. Dat is natuurlijk de trieste achtergrond van onze tel-expedities.  Eens was de wulp een uiterst algemene vogel en stond bij menigeen als lekker wild op het menu.

Een kleine terugblik: 1800

Het is in dit verband wel eens leuk om de eerste serieuze vogelgids van Nederland te raadplegen: de Nederlandsche Vogelen van honderd jaar vóór de uitgave van het Vogeljaar. De eerste pagina van de tekst van het verhaal over de wulp heb ik hieronder weergegeven. In dit rond de wisseling tussen de 18e en 19e eeuw uitgegeven werk wordt de wulp een ‘graeuwe wulp’ genoemd met de niet helemaal juiste naam Numerius major.  De juiste naam is Numerius arquata. Merkwaardig genoeg gebruikt een belangrijke bron van dit vogelboek, het in het Latijn geschreven De Avibus van Gesneri uit 1551 (!) wel de juiste naam. In de tweede alinea van het onderstaande verhaal maakt Nozeman het wel heel bont, als hij in een voetnoot bij de Kievitverwige Wulp naar de  zwarte Ibis verwijst in hetzelfde De Avibus. Een Ibis is nooit een wulp geweest, ook niet in 1800. Met de ‘kleinste der drie soorten’ bedoelt hij zeker de regenwulp, toen blijkbaar ook slijkwulp genoemd.

Noot: de tekening in het peperdure boek van Nozeman & Sepp is ronduit slecht. Een App als Obsidentify twijfelt tussen ‘grutto’en  ‘beflijster’. Beter gaat het bij die oude prent van Gesneri: daar geeft de App ‘wulp’ met een kans van 96%.

Op de volgende bladzijde, hieronder niet weergegeven, staat onder ‘AENTEKENINGEN’ nog het volgende vermeld:  “Van der Wulpen vleesch wordt by sommigen zeer veel werks gemaekt, en men moet het, zeker, onder het smakelykst wild gevogelte tellen, wanneer de vogels niet boven het jaer oud zyn”. Goed om te weten: geen oude wulpen serveren!

Eerste pagina van: GRAEUWE WULP in Nozeman en Sepp, Nederlandsche Vogelen (1770-1829)

Aen onze Riviermonden, op de slyken van 't Bergsche Veld; langs onze stranden, en op onze Eilanden, doch nergens, mynes weetens, meer dan op het Koegras (omstreeks de Helder,) op Wieringen, en aen de Wieringer waerdt, ontmoet men deeze Vogelen. lk kenne van dezelve drie onderscheidene soorten, waer van 'er twee in grootte elkanderen omtrent evenaeren, hoewel zy zeer aenmerklyk de eene van de andere in koleursel van gevederte verschillende zyn; en waer van de derde merklyk kleiner dan deeze twee van gestalte is, koomende anders deeze kleinste in koleuren nae genoeg over een met den gewoonen of Graeuwen Wulp, van welken de nevenstaende Plaet de afbeelding geeft.

De Kleinste der drie soorten van WULPEN is de SCOLOPAX, Phaeopus, van LINNÆUS ... , en de FALCATOR, Numenius minor van KLEIN. Sommigen geeven aen deeze soort den naem van Slykwulp, ofschoon zy niet meerder dan de twee grootere soorten aen de Slyken, Plaeten en Ondiepten gehecht is. De zeldzaemst voorkoomende van de drie is de Bruin-Groene of Kievitverwige Wulp; van den welken wy hierom, als van een' min bekenden Vogel, eene afzonderlyke Plaet en Beschryving zullen geeven; besluitende ik, dat hy, schoon een zeldzaemer, echter zoowel als de anderen een Vaderlandsch voorwerp is, omdat hy ter zelfder tyden, in het voorjaer, in den zomer, en in den herfst, met en onder de graeuwe Wulpen vliegende, en aen de slyken en stranden huishoudende, gevonden wordt.

Alle drie de soorten zyn naementlyk meest bepaeld aen deeze ondiepe plaetsen; als op en in dewelken zy gewoon zyn gereedelyk genoeg het leevens onderhoud te vinden. 
Zy aezen op de Pieren en andere zee-insekten, op kleine Wulken en Aliekruiken, en op allerleye dungeschelpte Mosseltjens en Schelpvisschen, van de welken de ZUIDER-ZEE, inzonderheid, eene zeer ruime voorraed oplevert.

Geraeken de Wulpen, by storm en hooge vloeden, meer binnenslands, dan lyden zy, aen de moerassen, dobben, en slootkanten geen gebrek; Want de Waterslekken, Bloedzuigers, Kikvorschen, en allerlye gewormte, welken zy aldaer aentreffen, strekken hun tot voedsel; waerop zy nogtans zoo niet verlekkerd worden , dat zy vergeeten, de buijen voor hun gunstiger bedaerende, wêer buiten af te trekken, om aen de slyken der riviermonden en by de zeekanten hun verblyf te gaen houden. Eens heb ik ze, by harden wind, in verbaezende menigte samengeschoold aengetroffen aen de schier nooit bezochte Dobben midden in dat breeduitgestrekte Duin achter Schorel; en zy koomen, in zulke zelfde ge!eegenheden, meermae!en in eenig aental op de landen van de Wieringerwaerdt en Zype. Ook vindt men hen, doch schaerscher , by ruuw weeder en in den herfst, tot in het hart' van Zuid-Holland. Hunne aftocht naer binnenslands heeft, misschien, de aenleiding gegeeven tot het houden van deeze Vogelen voor eene soort van Onwêer- of Storm-Wyzers; even gelyk ook de samenrchooling van de Zee-Meeuwen binnen in onze polderen voor een' voorbode wordt aengezien van harden Wind en sleght weeder.

Wonderlyk welgeschikt is het gestel der WULPEN naer hunnen verordenden Leevensstaet. Zy zyn niet alleenlyk eene soort van STELTLOOPERS, bekwaem om zonder hinder genoegzaem te kunnen waeden, ten einde van onder het water op kleine diepten hun aes te loopen ophae!en; maer hunne Nebben zyn ook sterk en zeer lang, en als eene zeissen voorwaerts over geboogen, opdat zy des te gemaklyker den door het water toegeslagen grond zouden kunnen openbreeken, en alzoo alle soort van aes, die kort onder des gronds oppervlakte zit opgeschoolen, van daer mogen haelen. Zij zun in dit geval by hetgeen de vermaerde en eveneens gebekte IBIS vogelen zijn in Egypten. Zeer vaerdig weeten zy , by versch-opgeworpen hoopjens, de Pieren, en de kleine, luchtbellen uitgeevende, ronde gaetjens op de Slyken en Banken, de schelpvischjens te betrappen. Dit uitgeeven naementlyk van luchtbelletjens weeten zy een teken te zyn, dat 'er leevend aes voor hun onder de oppervlakte schuilt, waerom zy 'er (blyven ze ongestoord) niet van daen zullen vliegen, voor en al eer zy tot in de verblyfkamer zelf van 't diertje doorgedrongen zyn, waer toe de sterkte en lengte hun' kromgeboogen bek hun wonder wel te stade komt.

Op de stranden ook blykt hunne vaerdigheid, by 't omhaelen van aengespoelde Wierhoopen en andere flabben; onder dewelken zeer dikwils eene menigte van Zeepissebedden gewoon is zig op te houden: Deezen zyn mede een geliefd aes voor onze Wulpen: Maer zoodrae worden die veelpotige insekten niet gestoord en ontbloot, of zy weeten, halfspringende en in bochten en draeijen voortspoedende, zig in zeer korten tyd t'zoek te maeken: Dan, de Wulpen weeten met genoegzaeme snelheid toetepikken, en 'er een goed gedeelte van te verslinden.

Een paar bronnen

Nederlandsche vogelen van Nozeman en Sepp, op https://www.kb.nl/ontdekken-bewonderen/topstukken/nederlandsche-vogelen#toc-bekijk-nederlandsche-vogelen-online

Conrad Gessner, Historiæ  animalium, rond 1551, hieruit Liber III – De Avibus: https://www.biodiversitylibrary.org/bibliography/125499

Jac. P. Thijsse. Het vogeljaar(1904)
Nederlandsche vogels in hun leven geschetst, de weidevogels op https://www.dbnl.org/tekst/thij015voge01_01/thij015voge01_01_0016.php

SOVON, Wulp – verspreiding en trends, https://stats.sovon.nl/stats/soort/5410

De wulp beter beschermen met geactualiseerde kennis, Vogelbescherming 20 juni 2021, https://www.vogelbescherming.nl/actueel/bericht/de-wulp-beter-beschermen-met-geactualiseerde-kennis

Factsheet Wulp, https://www.vogelbescherming.nl/docs/0423ffa4-3c01-4067-a261-408d46663187.pdf?_ga=2.8085746.1781668092.1623654047-491902239.1596535754

Curlew conservation, RSPB, https://www.rspb.org.uk/birds-and-wildlife/wildlife-guides/bird-a-z/curlew/conservation/

Eerdere blogs:

Campinghaan en wulpenslurf april 2022

Voor donker naar bed februari 2022

Print Friendly, PDF & Email

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *