Volgens het boekje
Landschapsfotografie is moeilijk, heel moeilijk. Natuurlijk is het best leuk om een berg met een rivier erlangs of een molen met een laan knotwilgen te fotograferen en daarboven al of niet dreigende luchten, maar het resultaat is vaak niet meer dan een stereotiep mooi plaatje. Aan veel boeken over landschapsfotografie heb ik niet zo veel. Het boek van Ross Hoddinott en Mark Bauer (2011) bijvoorbeeld bevat zeker nuttige informatie. Het begint met allerlei technische details over apparatuur, belichting, scherptediepte, objectieven en filters om dan meteen over compositieregels te beginnen. De bekende ‘rule of thirds’, het gebruik van lijnen naar het onderwerp, diagonale en horizontale lijnen, symmetrie en het creëren van diepte passeren allemaal de revue voordat het boek natuurlijk op licht en kleuren ingaat.
De belangrijkste vraag
De belangrijkste vraag wordt echter overgeslagen: wat wil je met een landschapsfoto eigenlijk laten zien? Dat vraag ik me bijvoorbeeld af als ik voorbeelden zie van het gebruik van sterke gegradueerde filters. De lucht kan daarmee zo zwaar gemaakt worden dat hij naar beneden dreigt te vallen. Wat heeft de fotograaf daar in godsnaam mee bedoeld? Het boek van Drost en anderen, praktijkboek landschapsfotografie, is iets beter in dit opzicht. In het hoofdstuk Soorten, stijlen en smaken, bespreekt het kort verschillende soorten landschapsfotografie en hun doelstellingen zonder er erg diep op in te gaan. Zulke fotohandleidingen geven nuttige informatie over het hoe maar nauwelijks over het wat. Wat wil ik eigenlijk fotograferen? Wat wil ik overbrengen?
Van Breughel via Rembrandt naar Monet en later
Landschapsschilders hebben door de eeuwen heen verschillende antwoorden gegeven. Misschien ook interessant voor fotografie. Ik ben zelf maar eens mijn verzameling catalogi van schilderijententoonstellingen ingedoken om inspiratie op te doen.
Landschappen zie je natuurlijk in de middeleeuwse religieuze afbeeldingen. Als achtergrond voor Maria met het kind Jezus zie je soms uitgestrekte mediterrane landschappen met rivieren en bergen. Bij Pieter Breughel den Oude wordt het landschap meer een zelfstandig onderwerp, landschappen waarin boeren de oogst binnenhalen, bijvoorbeeld. Als landschapsfotograaf kan ik hier best nog iets van leren: de behandeling van perspectief, de plaatsing van onderwerpen zoals bomen op de voorgrond, lijnen naar de onderwerpen toe en de verandering van atmosfeer en kleuren op grotere afstand.
Minder dan honderd jaar later schildert Rembrandt een indrukwekkend (fantasie)landschap met schitterend licht dat tussen de onweerswolken door een groepje bomen laat oplichten. Dit is een heel ander soort opvatting van een landschap dan bij Breughel: het licht speelt hier een zelfstandige hoofdrol. Zeker zo indrukwekkend is de molen in het onderstaande schilderij dat Rembrandtrond 1650 schilderde.
De landschappen van schilders als Jan van Goyen of Albert Cuyp uit de tweede helft van de 17e eeuw laten het Nederlandse landschap compleet met ruiters, koeien, boten, windmolens, rivieren en meren zien. Mooie luchten zijn vaak een heel belangrijk element van deze platen die in de woningen van de gegoede burgerij hingen.
In de romantische schilderkunst van het begin van de 19e eeuw legt de schilder veel meer zijn eigen emoties in het landschap, soms de emoties in verband met een door industrialisering snel verdwijnende wereld, soms de emoties van de eenzame mens in contact met de oneindige machtige natuur. Natuurlijk ook hier het gebruik van dreigende wolkenluchten en mooi beschenen delen van het landschap en de mensen daarin.
Impressionisme en later
In de tweede helft van de negentiende eeuw werd het schilderen in de open lucht (‘plein air’) steeds belangrijker. In dit verband speelde de school van Barbizon vanaf rond 1850 een hoofdrol. Niet lang daarna ontstond het impressionisme, waarbij het steeds meer ging om het vastleggen van een uniek moment zoals een unieke belichting bij een een unieke wolkenlucht. De impressionisten zochten naar middelen om de unieke ervaring van het licht op een voorbijgaand moment nauwkeurig vast te leggen.
Niet veel anders dan de landschapsfotograaf van nu gingen de impressionistische schilders op zoek naar bijzondere landschappen en bijzondere belichting op bijzondere momenten. De schilderijen van Monet, Pisarro en vele anderen uit die tijd zijn nog steeds van belang voor de fotograaf van nu: vooral hun grote belangstelling voor het steeds veranderende licht en de precisie waarmee zij dat vastlegden bij verschillende atmosferische omstandigheden. Maar aan de manier waarop zijn dat deden, heeft een fotograaf niet veel. Als een fotograaf de sfeer van de opgaande zon, die door een nevelige lucht op het water schijnt, wil weergeven, heeft hij heel andere middelen tot zijn beschikking dan de geniale blauwe en rode streepjes waarmee Monet dit effect bereikt in het schilderij ‘Impression’, het schilderij dat de naam leverde aan de nieuwe kunststroming van die tijd. In feite ging Monet een grote stap verder dan het weergeven van het landschap. Zijn schilderij bevat niet meer dan suggesties van dat landschap en de sfeer ervan zonder de details duidelijk weer te geven.
Van Gogh en daarna
In de schilderkunst aan het eind van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw komt de nadruk steeds meer te liggen op de subjectieve ervaring van de kunstenaar en minder op de natuurgetrouwe weergave van vormen en kleuren. Natuurlijk worden er nog steeds mooie landschappen geschilderd zoals het prachtige Korenveld met kraaien van Vincent van Gogh uit 1890 of de stapels stro van Kees van Dongen uit 1905.
Zulke schilderijen uit die tijd kunnen nog steeds een inspiratie leveren voor goede foto’s. De extreem lage horizon van het schilderij van Kees van Dongen zouden we best in een foto kunnen toepassen, maar de foto zal weinig op zo’n schilderij gaan lijken. Schilderen en fotograferen. zijn wel verschillende technieken.
Naarmate de schilderkunst abstracter wordt en minder realistisch is het moeilijker er ideeën voor fotografie uit te halen, maar niet alle schilderkunst na het begin van de vorige eeuw is abstract. De landschappen die Hopper in de jaren 1930 schilderde zijn een goed voorbeeld.
Wie en wat kan mij inspireren?
Als ik landschappen fotografeer, dan heb ik maar één doelstelling: ik wil de schoonheid van het moment laten zien, het mooie licht dat op de onderwerpen valt, de mooie vormen en kleuren, op zo’n manier dat iemand die de foto ziet iets van mijn verwondering op het moment kan herkennen. Het kan trouwens ook best om de lelijkheid van het moment gaan en mijn negatieve emoties daarbij.
In principe kan ik me door schilderijen uit elk tijdvak laten inspireren: van de mooie landschappen in de religieuze schilderijen tot en met de landschappen het expressionisme en later (als we even de schilderkunst uit andere culturen zoals de Chinese landschapstekeningen buiten beschouwing laten). Daarbij gaat het om minstens vier verschillende zaken: de keuze van het onderwerp (bijv. berg met rivier en kasteel), de compositie van het geheel (inclusief de frame-verhouding, het perspectief, het gebruik van lijnen, etc.), de kleuren en de belichting (kleurtemperatuur, verzadiging, etc.) en de toegepaste schildertechniek. Als fotograaf heb ik meestal aan het laatste punt niet zo veel. Fotograferen is geen schilderen.
Van oudere schilderijen (middeleeuwen, etc.) kan ik best iets leren, maar meestal niet op het gebied dat mij het meest interesseert: het bijzondere gebruik van licht en kleuren. Dat is heel anders bij Rembrandt en sommige tijdsgenoten. Van veel schilders (zoals Ruysdael) uit de gouden eeuw kan ik wel iets leren, maar de mooie landschappen van Albert Cuyp daarentegen zeggen mij niet veel: keurige plaatjes volgens vaste conventies. Verwantschap met schilders uit de romantiek voel ik nog minder, zeker niet als ze hun overdreven gevoelens in bombastische wolkenluchten en dramatische lichteffecten willen uitdrukken.
Veel inspiratie vind ik niet toevallig bij de impressionisten. Zij waren in de eerste plaats geïnteresseerd in de wisselwerking van licht, atmosfeer en landschap. Hun interesse leek sterk op die van de landschapsfotograaf die op zoek is naar unieke weergaven van bijzondere momenten in het landschap: bijzondere luchten, bijzonder licht en bijzondere belichting.
De impressionisten kunnen mij op drie van de vier bovengenoemde punten inspireren: onderwerp, compositie, licht en kleuren. Op het vierde punt heb ik niets aan hen. Impressionistische schildertechnieken kan ik als fotograaf niet gebruiken. Ik moet andere middelen zoeken. Het zelfde geldt nog sterker in het geval ik me laat inspireren door schilderstijlen die nog verder van een directe weergave van de werkelijkheid verwijderd zijn.
Als ik het mooie moment in het mooie landschap gevonden heb en de compositie heb bepaald, begint voor mij het werk als fotograaf. Tijdens het fotograferen kan ik gegradueerde filters en/of circulaire polarisatiefilters gebruiken, grijsfilters combineren met lange sluitertijden, de kleurtemperatuur instellen en nog veel meer. Na het fotograferen kan ik in Lightroom onder meer het kleurenpalet veranderen (kleurtemperatuur, verzadiging, etc.) en de belichting voor het hele beeld of delen ervan aanpassen. Ik kan zelfs een stap verder gaan en echt grote verandering aan kleuren aanbrengen zodat luchten groen worden en bomen rood, maar wil ik dat?
Extreme landschapsfotografen
Voordat ik me overgeef aan de techniek van filters en complexe nabewerking moet ik me afvragen: wat wil ik laten zien? In handleidingen voor (landschaps-)fotografie zie ik tientallen foto’s van zwaar aangezette wolkenluchten (door het gebruik van gegradueerde filters), van bevroren watervallen of snelstromende rivieren (door lange belichtingstijden en donkere grijsfilters).
Ik vind het meestal niet mooi en vaak gewoon lelijk: slechte kitsch gerealiseerd met een overmaat aan techniek. De fotograaf heeft niet geprobeerd het landschap en zijn ervaring daarvan natuurgetrouw weer te geven maar heeft een fantasielandschap gecreëerd door het gebruik van allerlei filters en nabewerkingssoftware. Dat wil ik niet (zie ook een eerdere presentatie). Het lijkt wel of deze stroming van de landschapsfotografie in de hoogromantiek (in de stijl van Casper David Friedrich) is blijven steken en van de ontwikkelingen daarna niets heeft meegekregen.
Wat ik wel wil
Ik wil het gevoel oproepen dat ik had toen ik dat moment midden in het landschap stond, niet het gevoel dat pas ontstaat als ik de zwaar bewerkte foto bekijk.
In die zin is kan ik van de impressionisten leren. Monet was bijvoorbeeld gefascineerd door de bijzondere effecten die de vroeg-industriële rookwolken van de vieze fabrieken in Londen op het licht hadden en schilderde net zo lang tientallen doeken totdat hij die effecten bevredigend had vastgelegd.
Ik wil op mijn bescheiden manier proberen te laten zien wat mij op een bepaald moment op een bepaalde plaats raakt. Tijdens een cursus van Ellen Borggreve was dat het licht in het prachtige Speulderbos op de Noord Veluwe met de combinatie van kaarsrechte sequoia’s met kromme eiken op de achtergrond. Natuurlijk is onderstaande foto nabewerkt, niet om hem anders te maken dan de werkelijkheid maar juist om de werkelijkheid en mijn indrukken van dat moment nog beter te benaderen.
En de conclusie?
Mijn conclusie na al die catalogi doorbladeren met landschappen geschilderd vanaf de middeleeuwen is, dat je uit schilderijen van alle tijden en alle stijlen ideeën kunt halen voor landschapsfoto’s: onderwerpen, soorten compositie en het gebruik van kleuren. Schilders die zich heel fundamenteel met licht hebben bezig gehouden vind ik het interessantst. Dat is natuurlijk Rembrandt en zijn tijdgenoten en later zijn het de impressionisten. Van al die schilders zijn hun ogen voor de fotograaf van nu het belangrijkst. De bijzonderheden die zij in vormen, kleuren, licht en schaduwen opmerkten, zijn ook nu een goed startpunt voor bijzondere foto’s.
Er bestaat wel het gevaar dat wij de mooie plaatjes uit de Gouden eeuw te veel als een voorbeeld gaan zien. De stereotype beelden van molens, kastelen, rivieren en stranden zijn voor veel mensen conventies geworden, waarnaar ook fotografen zich richten. Er wordt dan gezegd dat een foto “net een schilderij is”. Maar het doel van een mooie landschapsfoto kan niet zijn een Ruysdael na te bootsen, maar om de eigen ervaring van dat landschap zo goed mogelijk weer te geven, liefst met gepaste afstand tot de populaire stereotypen over wat mooi is.
Geraadpleegde literatuur
Markus Bertsch (Hrg), Impressionismus, Meisterwerke aus der Sammlung Ordrupgaard, Hamburger Kunsthalle 2019-2020.
Expressionismus in Deutschland und Frankreich – von Matisse zum Blauen Reiter, Kunsthaus Zürich, 2014.
Arjen Drost e.a., Praktijkboek landschapsfotografie – overbrug de kloof tussen werkelijkheid en foto, 3e druk 2016.
Ross Hoddinott, Mark Bauer, The Landscape Photography Workshop. East Sussex 2013.
Peter Watson, Light in the Landscape – A Photographer’s Year, Photographer’s Institute Press, 2005.
____