Koning Nabaca en Meneer van Dale
Daar zaten we dan in het scheikundelokaal van het Marnix College te Ede. Anno 1965. Natuurlijk vonden wij het prachtig als meneer Rommerts een lucifer afstreek bij het door elektrolyse van water verkregen hoog explosieve mengsel van waterstof en zuurstof. Maar het was niet alleen maar dolle pret. Het ging ook om serieuze scheikunde met als een belangrijk onderdeel redox-reacties. Om te weten hoe graag metalen hun elektroden aan bij voorbeeld zuurstof afgaven (bijvoorbeeld 2Fe + 3O2= 2Fe2O3), moest je wel iets weten over “de spanningsreeks der metalen”: een reeks van zeer onedel tot zeer edel. Je zou verwachten dat we tijdens een proefwerk die reeks mochten opzoeken. Niets daarvan: die kenden we uit het hoofd: K, Na, Ba, Ca …. tot en met Au en Pt, de metalen die je met geen mogelijkheid kon oxideren. Ik ken ze nog door het ezelsbruggetje dat erbij hoorde: “Koning NaBaCa Mag Al Zijn Cromme Mannen Ferder NieTin Loodwater Coken. Hij gaat Angstvallig AutoPetten”.
Minstens de eerste drie regels van het periodiek systeem kenden wij ook zeker uit mijn hoofd. Natuurlijk hing daarvan ook een tabel in het scheikundelokaal maar we hadden die al zo vaak gezien dat we die ook zonder voorbeeld en zonder ezelsbruggetje konden opschrijven. Ik kan het nog steeds: (1) H, He, (2) Li, Be, B, C, N, O, F, Ne, (3)Na, Mg, Al, Si, P, S, Cl, Ar.
Voor veel vakken moesten wij veel uit het hoofd leren, jaartallen voor geschiedenis, allerlei feiten voor aardrijkskunde en voor de vijf vreemde talen (Engels, Frans, Duits, Grieks, Latijn) honderden woorden naast al die moeilijk verbuigingen en vervoegingen en natuurlijk heel veel kennis van wiskunde en natuurkunde. Ook hier werd er niets opgezocht tijdens proefwerken. Ook hier speelden ezelsbruggetjes een rol, zoals Meneer van Dale wacht op antwoord (voor de bewerkingsvolgorde van wiskundige operaties) of ‘t Kofschip voor de spelling met d of t van verleden tijden en deelwoorden.
Woordenboek of vertaalapp
Ik ga niet zeggen dat vroeger alles beter was, maar het is nu wel anders geworden. Waar we vroeger over heel veel parate kennis beschikten, is nu het recept: “Dat zoeken we op.” Ik vermoed dat daardoor Koning Nabaca wel een langzame dood gestorven is. Daar is natuurlijk niets mis mee. Als je even iets snel kunt opzoeken voor een scheikundesom, neemt dat wel iets meer tijd dan wanneer je het al weet. Maar voor het leren van talen is het wel een probleem. Een jaar of tien geleden hadden wij Russische kennissen op bezoek die geen woord Engels of Duits spraken. Met een Russisch woordenboek in de hand liep ik door Amsterdam, maar het contact bleef erg beperkt.
Vier jaar geleden waren wij in Hongarije. Aan het leren van de onmogelijk moeilijke Hongaarse taal was ik niet toegekomen, maar sinds dat bezoek aan Amsterdam was er wel wat veranderd. Ik praatte gewoon Nederlands tegen mijn telefoon, die dat binnen seconden in Hongaars omzette. De kwaliteit daarvan leek goed, want onze Hongaarse gastheer leek alles te begrijpen. Natuurlijk kon ik niets controleren. Ik moest maar op die software van Google vertrouwen.
De vier fases
Ook op andere gebieden zien wij die ontwikkeling in vier fases (1) kennis in je eigen hoofd (eventueel ondersteund door ezelsbruggetjes), (2) het opzoeken van informatie in boeken en (3) later vooral op internet, maar zelf het probleem daarmee oplossen en (4) de oplossing van het probleem volledig delegeren naar software (als of niet op basis van geavanceerde kunstmatige intelligentie).
fase 1
Als vijftienjarige natuurliefhebber leerde ik stap voor stap alle gewone en later een aantal bijzondere vogels herkennen op basis van vorm, kleuren, gedrag en nog veel meer. We leerden vooral van elkaar. Ook waren (en zijn er nog steeds) ezelsbruggetjes in omloop voor de herkenning van vogels. De manier waarop de snavels van wulpen en kluten gebogen is leren we van “Een wulp kijkt naar zijn gulp, de kluut naar zijn snuut.”
Om zijn geluid wordt een grasmus wel krasmus genoemd. Een roek draagt een broek. Het liedje van een fitis begint altijd vol energie om dan heel slap te eindigen. Dat wordt mooi beschreven met “Vandaag is het mooi weer, maar morgen wordt het weer niiiiiks”.
fase 2 en fase 3
Als we twijfelden aan de juiste naam van een vogel (was het nu een zanglijster of een grote lijster?), dan kwamen de lijvige vogelboeken uit onze tassen, fase 2 in de ontwikkeling. Vooral de gids van Peterson, in het Nederlands vertaald door de heer Kist, was onze autoriteit. Kijk even in de Kist, heette dat dan. In die gids staan de belangrijkste kenmerken op goede plaatjes aangegeven en die plaatjes worden door heldere teksten toegelicht. Maar toch is dan niet alles even duidelijk. Neem de volgende tekst: “een luid, herhaald twink, wiet en tsjwit en in de vlucht een onderdrukt juup. Zang een korte, heftige cascade van een tiental tonen, eindigende in een zwierig tjoe-ie-o …..”. Omdat ik de zang van de vink goed ken, herken ik dit wel, maar het is een heel onbeholpen omschrijving. Een grote vooruitgang zijn daarom vogelboeken als telefoon-app, waar al die informatie van de Kist ook op staat, plus geluiden die je gewoon even kan afspelen. We zijn dan bij stap 3: de apps helpen je om informatie te verzamelen. Maar het probleem (“welke vogel is dit?”) los je met die informatie zelf op.
Fase 4: we weten niets, we doen niets
De zelfkijkende vogelkijker
Maar stap 4 verovert de wereld, ook die van de vogelaar. Laatst kwam ik tijdens een wandeling een vrouw tegen. Zij schepte op over een indrukwekkende lijst waarneming van die ochtend. Zij baseerde die lijst vooral op de vogelnamen, die de app Merlin haar ingefluisterd had. Gewoon het mobieltje naar het bos wijzen en dan komen de namen op het scherm. Ik had toch even behoefte om het verhaal van die vrouw te corrigeren. Ik zei: “Sorry, u heeft die vogels echt niet allemaal gehoord. Uw telefoon heeft ze gehoord.” Ze leek licht geïrriteerd over mijn opmerking.
Toch lijkt mij het onderscheid van wezenlijk belang. Op het moment dat we van fase 3 (even snel informatie op internet zoeken) naar fase 4 (een algoritme ons probleem laten oplossen) gaan, schakelen we onszelf eigenlijk uit. Wij zijn niet meer nodig. Wij worden een totale buitenstaander en onze ervaring wordt gereduceerd tot het enthousiasme over wat er op het schermpje verschijnt. Svarovski schijnt binnenkort een verrekijker aan te bieden met ingebouwde herkenningssoftware en internet. Je hoeft niet meer te kijken. De kijker doet het zelf wel. De kijker maakt zijn eigenaar overbodig.
Maar er gebeurt meer. Terwijl we in fase 3 nog levendige discussies hadden met collega’s, die het niet steeds eens waren over onze keuzes maar wel nuttige informatie inbrachten, communiceren we in fase 4 vooral met onze apps. Het is dezelfde wereld als in de trein van Leiden naar Amsterdam waar niemand met elkaar praat en iedereen met naar zijn mobieltje kijkt en luistert en iedereen tegen zijn mobieltje kletst, geen wereld waar ik blij van word.
Het zelfdenkende fototoestel
Ook in de fotografie zie je hier een razendsnelle ontwikkeling. Er was een tijd waarin we zelf wisten hoe we onze camera moesten instellen, zelfs zonder lichtmeters. Automatische belichting en autofocus hebben het leven van de fotograaf een stuk gemakkelijker gemaakt. In principe is die nog steeds de baas. Maar eenmaal in fase 4 aangekomen gaat de camera zelf bedenken wat een mooie compositie is en past kleuren en tonen aan het onderwerp aan. Veel mobiele telefoons maken met opzet luchten blauwer en zonsondergangen roder, omdat dat mooier is. Ook hier: de camera probeert de fotograaf uit te schakelen. Bill Brandt had zijn prachtige zwartwit-foto’s met zo’n moderne camera moeilijk kunnen maken met al die veel te zwarte schaduwen. De camera had dat lelijk gevonden.
Ik ga hier geen opstel schrijven over de (reële) gevaren AI, maar ik beperk mij tot het thema plezier en voldoening. Op het moment dat wij te veel delegeren aan AI-algoritmes, verliezen we het contact met de wereld en daardoor met onszelf en de medemens: we weten niets, we zien niets, we horen niets, we beslissen niets, we ervaren bijna niets. Ik kies ervoor zelf vreemde talen te spreken (voor zover dat lukt) en zelf vogels te leren herkennen. Achter die AI-gestuurde apps aan lopen, is gewoon niet leuk.
PS: eerder schreef ik het volgende stukje over dit onderwerp.
____
Noot: Veel van de in dit stuk genoemde apps zijn vaak best nuttig, vooral als instrument om van te leren. Als je Merlin gebruikt om jezelf in vogelgeluiden te trainen, is daar natuurlijk niets op tegen als je daardoor dichter bij je doel komt: zelf die geluiden herkennen. Zonder de ObsIdentify app, had ik nooit ongeveer 25 libellensoorten kunnen onderscheiden. Maar op het moment dat ik die app niet meer nodig heb en op het gezicht een variabele waterjuffer probleemloos van een watersnuffel kan onderscheiden, is er iets wezenlijks aan mijn wereld toegevoegd. En voor de vreemde talen is er vaak geen praktisch alternatief. Maar het echte plezier van vreemde talen leren, is ze zelf te gebruiken in praktische situaties. Dat plezier geeft de Google-app je nooit. De verregaande automatisering van camera’s is in orde zolang je begrijpt wat die camera doet en zolang je zelf af en toe voor andere instellingen kiest om de foto te maken die je jezelf hebt voorgesteld. Zolang apps de gebruiker helpen zichzelf te ontwikkelen, is het OK. Als de app de gebruiker overbodig maakt, wordt het een probleem, tenminste voor mij.
____
Hi Reinier, ik was aan scheikunde aan het denken en het plezier dat we hadden in het Marnix omdat we zo’n geweldige leraar hadden in mijnheer Rommers. En zo kwam koning Nabaka weer even tot leven.
Dank je!
Leuk. Tja, het is weer even een tijdje geleden dat we daar in het scheikundelokaal zaten. Dank je wel voor je commentaar.